Creatieve vrouwen, KoertenKoerier 6

Diverse vrouwen hebben een mooie bijdrage aan het Stamboek van Joanna Koerten geleverd. Sommigen droegen een gedicht bij, anderen een kunstwerk van eigen hand. Zo bespraken we in de voorgaande Koeriers de bijdrage van Maria Sibylla Merian (gedicht + kunstwerken), het gedicht dat Anna Insma schreef en liet uitschrijven door Gadelle, de tekening van Antonina Houbraken over het knipsel “De twaalf keizers” en het dichtwerk van Gezine Brit. Maar er was meer.

De Lofdichtenuitgave van 1736 begint met een serie gedichten die betrekking hebben op vrouwen. Dit in tegenstelling tot de uitgave van 1735 waarin de eerste gedichten gaan over portretten van voorname heren met een onderschrift in Latijn van Petrus Francius.

We volgen hier de vrouwengedichten in volgorde van plaatsing (spelling volgens van de uitgave):

– Kataryne Lescailje
– Gesine Brit
– Anna Insma
– Maria Sibilla Merian
– Maria Garnier/J. van Petersom
– Leonoor Gadelle/L. Smids
– Elisabeth Crama/C. Bruin/Alida Matthys
– Geertruyd van Halmael

Kataryne van Lescailjie

Katarina Lescailje (1649-1711) was dichteres, vertaalster en boekverkoopster. (1) Zij was aan het einde van de 17de eeuw een van de bekendste dichteressen in het land. Toen Zacharias von Uffenbach in 1711 in Amsterdam was en een dichtende vrouw wilde ontmoeten werd hij naar haar verwezen. Nicolaas Verkolje maakte van haar, in opdracht van Adriaan Blok, een getekend portret waarop we Katharyne afgebeeld zien terwijl zij van Minerva de lauwerkrans en pauwenveer ontvangt. Lescailje is hier door Verkolje met -laten we zeggen- stevige gelaatstrekken weergegeven.

De tekening komt voor in de Testascatalogus onder nummer 39 van Konst-Boek, Letter A: “Een dito, Catharina Lescailje, met veel bywerk, door den zelven“.

Blok liet die tekening maken bij een gedicht dat Lescailje voor Koerten maakte. Hiermee wordt de Lofdichtenversie van 1736 geopend. Vooral het tweede deel van het gedicht (“Op De Papiere Snykunst/ Van Mejuffrouw/Joanna Koerten/Huisvrouwe van den Heere/Adriaan Blok”) is veelzeggend:

(…) “Hoe! Zou hier Cierce wel herleeven? of haar hant
Natuurlyk too ‘vren, door de kracht van ‘t kloek verstand,
Daar zy ‘t Papier, gemaakt om de edele bedryven
Der Grooten, Dapp ‘ren en Geleerde op te schryven,
Tot onuitwislyke eer of schande van hun faam,
Zoo toverachtig snyd tot lett ‘ren, ‘t zy ‘t hunn’ naam
of beeltnis kroon, met zulk een stant en braave zwieren,
Terwyl de Dichtkunst haar verdienden loftrompet,
De gryze Aaloutheit is verwondert en verzet;
Zelfs Dadalus, hoe ver in kunst vooruit gevloogen,
Zou hier verdoolen, en gelooven pas zyne oogen.
Zoo zwicht de Tekenpen als zy haar handling ziet;
Terwyl de Schilderkunst zoo bleek van verfverschiet
Als t’ onbevlekt papier, waar van zy vormt naar ’t leven
Ontel ‘bre Wond ‘ren, die zy yder weet te geeven
Zyn hoogten, diepzels, en gedaanten, naar eiks aart
En eigenschap, daar zy de Kunst met Oordeel paart.
Ja, was Natuur geen Vrouw, wat oog zou oit gelooven
Dit Vrouwenwerk te zyn, dat Mannen streeft te boven?

Koertens werk deed de tekenpen zwichten en liet de schilderkunst van verf verschieten. En dat alles met onbevlekt wit papier. Dat vrouwenwerk ging het streven van mannen te boven. Wat Koerten met haar werk wilde bereiken wordt hier in het kort geschetst. En in die tijd werd dat door velen opgemerkt, maar ook gewaardeerd.

Gesine Brit (2)

Anna Insma

Op de tentoonstelling “Gedoopt. Vijf eeuwen doopsgezinden in Nederland” die in 2011 in de expositieruimte van de Bijzondere Collecties Amsterdam werd gehouden, is een blad getoond dat heeft behoord tot het Stamboek van Joanna Koerten.


Het was een gedicht van Anna Insma, waarvan door schoonschrjjver Jacobus Gadelle, een klein kunstwerkje was gemaakt. Een deel ervan is afgebeeld op de cataloguskaart van Koerten van “Gedoopt”. Op de kaart vermeldt dat de geschreven tekst van het door Insma gemaakte gedicht op bepaalde punten afwijkt van het gedicht dat is afgedrukt in beide Lofdichtenversies. Het gedicht is in ieder geval een opmerkelijke poetische bijdrage aan Koerten’s Stamboek. Het luidt:

Over Anna Insma is zeer weinig bekend. (3) Ze was de dochter van Tiebe Jelles Insmae en Jeltien Auckos en was gehuwd, zoals ook onder aan het gedicht staat, met Ysbrandt Bruin. Drie kinderen uit dit huwelijk zijn bekend: George, Aima en Abraham Bruyn. Ze waren woonachtig in Amsterdam.

Maria Sibylla Merian (4)

Maria Garnier/J. van Petersom

Jan van Petersom (5) maakte diverse gedichten die zijn opgenomen in de Lofdichtenversie van 1736. Het gedicht aan het begin van de uitgave is in schoonschrift opgemaakt door Maria Garnier. (6) Het is dus een lofzang op het werk van Koerten in gedicht en geschrift. Daarom eindigt “De Pen van Jufrou/Maria Garnier, gebooren Bourget,/Aan het Schaartje van Juffrou/Joanna Blok, Gebooren/Koerten” met:

“U met zienelyke klanken
Te vertoonen, beide in dicht
En geschrift, haar dienst en plicht.”

Maria Garnier dichtte zelf ook een kort vers meer achterin de bundel afgedrukt- dat zij uitschreef:

“Pengeschenk/Aan Juffrou/Joanna Koerten.

Ik offer aan u, Vrou Koerten, pensieraaden,
Schoon ieder Letter, die, gy snydt, geen weerga heeft.
En dat uw Fenixschaar elk schrift te boven streeft.
Ei wilt uw Dienares haar pengift niet versmaaden “.

Maria Garnier

Van Petersom maakte meer gedichten over Joanna Koerten en haar werk, waaronder een verklaring in dichtvorm van een interessant “Zinnebeelt”. Later meer daarover.

Leonoor Gadella/ L. Smids

Dezelfde aanpak als het voorgaande werd door Gadelle en Smids gehanteerd. Ludolph Smids(7)(1649/1720 ) maakte een dichtwerkje dat door Leonoor (mogelijk de zuster van de bekende schoonschrijver Jacob Gadelle) werd uitgeschreven. Het leidde tot het volgende resultaat:

“De Pen van Leonoor Gadelle/Aan het Schaartje van Juffrou/Johanna Koerten”.

“Vrou Koertens schaartje, belg u niet.
Myn luister zal uw lof niet minderen,
Myn trekken noit uw knippen hinderen.
Alleen die ‘t uwe en ‘t myne ziet,
Zal zich verwondren van twee vrouwen
Zoo groote kunsten hier ’t aanschouwen
Door L.Smids “.

In zijn gedicht wordt dus de kunst van twee vrouwen (Gadelle en Koerten) bezongen. Ook voor Smids geldt dat hij meerdere gedichten voor het Stamboek schreef. Ook daarover later meer.

Elisabeth Crama/C. Bruin

Na dit korte gedicht volgt eveneens een korte bijdrage door Claas Bruin (1671-1732)(8) en Elisabeth Crama (1672-1721).(9) Eronder staat aangegeven C. Bruin gedicht. Elisabeth Crama geschreven. Het gedicht “Op De Zelve Juffrou” luidt:

“Sta vreemdeling; reist niet naar Romen of Florenssen
Om wonderen. hier ziet ge al wat uw oog kan wenschen.
Joannaas snyschaar, zacht geleit door ‘t wit papier,
Vertoont u beelden die met levendiger zwier,
Dan ‘t prachtig marmerwerk, de zinnen kunnen streelen.
Deez’ kunst verdooft en glans der keurigste penseelen.
Ja, zag Quellyn eens op, hy zou hier stom voor staan,
En denken; hoe! heeft dit een vrouwe hant gedaan? “.

Bruin maakte meer gedichten voor het Stamboek, waaronder twee gedichten over de “uitsteekende schryfkunst” van Elisabeth Crama. Daarover later meer.

Alida Matthys

Zij maakte het laatste, zeer korte gedicht op dezelfde pagina van het Lofdichtenboek:

“Zoo oit uit wangeloof ‘t Papier wiert aangebeeden,
Dan eischt zulx ‘t Wonderwerk door Koertens schaar gesneeden“
.

Verdere gegevens over Matthys ontbreken tot nu toe.

Geertruijt van Halmael

Van Halmael (1648-1729)(10) is vooral bekend als gelegenheidsdichteres. Van haar schaarse bekende werk is er slechts een gedateerd: 1798. Het is “Algemeene Vreugde“, een kort allegorisch spel ter gelegenheid van de 47ste van stadhouder-koning Willem III. Voor Koerten schreef voor haar het gedicht “Op De Noit Gehoorde Schaarkunst/ Van Juffrou/Joanna Koerten“. In de eerste twee verzen van het gedicht [6] pakt Van Halmael stevig vrouwelijk uit:

Toen Vrou Natuur kreeg lust en zin,
Om aan de vrouwelijke kunnen
Een goddelyke gaaf te gunnen,
Blies zy dien geest Joanna in,
Om gloriryk daar door te pryken,
En deë der mannen luister wyken

Dees Vrou trotseert de kunstenaars.
Dees Vrou vertoont haar groot vermoogen
Door wondren van haar hant voltoogen,
En beelden overschoon en schaars.
De weerelt hoort m ‘er van gewaagen,
Nu zulk een kunstzin op komt daagen“
.

Noten

1. Ellen Grabowsky, “Lescailje, Katharina”, Resourses Huygens Ing en 1001 vrouwen, nr.346. LvG (Lia van Gemert), Katharia Lescailje. Schrijfster annex uitgeefster (…) , in Riet Schenkeveld-van der Dussen, e.a. Met en zonder Lauwerkrans (…), p.396-402.
2. zie Henk van Ark, “Gezine Brit en haar Koridon”, De KoertenKoerier, nr.5 (Zuidhom, najaar 2018), [p. 3-17]
3. A.J. van der Aa, Nieuw Biografisch, anthologisch en critisch woordenboek van Nederlandsche dichters, dl.2 en Biografisch Woordenboek der Nederlanden, dl.9 (1860). Zie verder: Adj, “Geertruide van Halmaele”, in: Schenkeveld, o.c., p.449 (opsomming van de tot nu toe vergeten Insma, Alida Matthys en Maria Gamier).
4. zie; Henk van Ark, “Maria Sibylla Merian, in: De KoertenKoerier, nr.1 (Zuidhorn, najaar 2017), [p.3-9]
5. zie: Henk van Ark, “Drie Dichters (Van Petersom, Smids en Bruin)”, De KoertenKoerier, nr.7.
6. zie noot 3.
7. zie noot 5.
8. idem.
9. Ingrid Moerman, “Kalligrafie: echte nationale dilettantenkunst”, Nieuw Letterkundig Magazijn, jrg.16 (1998); Cl. Bruin, Zede-dichten, dl.2, p.363-367.
10. zie noot 3.
11. AdJ, “Geertruide van Halmale. Bewonderaarster van Willem III (…)“, Schenkeveld, o.c., p. 449-454.