Zeeuwse knippers en hun werk, Nieuwsbrief 2004-3

Zoals in de laatste Nieuwsbrief van 2003 al aangekondigd werd, zal de tweede helft van 2004 in het teken staan van Zeeuwse knippers(-sters) en hun werk. Daarbij zullen zowel modern knipwerk als dat uit voorbije tijden aan de orde komen.

Tot eind mei waren in het museum Lidia Schinkels “schaartekeningen“ te zien, die ze zo noemt omdat ze als het ware haar schaartje als potlood gebruikt. Daarna maakte haar werk plaats voor de ragfijne knipsels van Narda Wilken, veelal op een achtergrond van zijde zijn bevestigd. Deze tentoonstelling kon u tot 29 augustus bekijken. Na die datum komen nog de exposities van Annemiek Duyzer en de knipkring Knip-Mix.
Naast deze tentoonstellingen richt mijn activiteit zich op het oude Zeeuwse knipwerk uit onze eigen collectie en daarna op dat in de verzameling van het Zeeuws Museum in Middelburg. Dit museum heeft een aantal belangwekkende werken van o.a. Jan de Prentenknipper en J.H. Reygers. Van de eerste bezit het Nederlands Museum van Knipkunst ook enkele werkjes.

Deze Jan de Prentenknipper leefde van 1798-1870. Onder deze naam trok hij een groot deel van zijn leven rond in Zeeland en met het maken van knipprenten probeerde hij de kost voor zijn gezin te verdienen. Als iemand naar zijn echte naam informeerde zei hij: “Noem mij maar Jan de Prentenknipper”. Men begreep wel, dat het niet zijn werkelijke naam was, maar hij liet zich om een of andere reden niet verleiden die prijs te geven net zo min als hij losliet waar hij vandaan kwam. Op zijn trektochten sliep hij meestal bij boeren in de schuur of in het hooi en at mee met de boerenfamilie. In ruil daarvoor knipte hij hun hofstee. Met potlood en waterverf verfraaide hij het geheel. Hij is een van de weinige knippers die veel van zijn werk inkleurde. Na een paar dagen trok hij weer verder. Hij maakte ook knipsels in voorraad over allerlei onderwerpen, die hij tijdens zijn tochten verkocht. In sommige dorpen posteerde hij zich bij de dorpsschool en vroeg bij het uitgaan van de school of de jeugd een prentje wilde kopen. Voor een paar centen die de kinderen thuis probeerden los te maken, kregen ze een klein knipwerkje veelal met een bijbelse voorstelling om als bladwijzertje te gebruiken in bijbel of kerkboekje.

Het heeft al tijdens Jans leven velen geïntrigeerd wie hij nu eigenlijk was en waar hij vandaan kwam. Een zekere dominee Hoek schreef omstreeks 1932 op een scheurkalender (voor elke dag een blaadje) verhalen over Jan en zijn knipwerk. Hoewel deze man diverse mensen gesproken had die Jan gekend hadden, bleek bij later onderzoek dat veel van zijn verhalen aan zijn fantasie ontsproten waren. Ook Dr. Johannes de Hullu, die de geschiedenis van het boerenleven in Zeeuws-Vlaanderen bestudeerd heeft, heeft over Jan geschreven, maar hij betreurde het zeer, dat al zijn moeite om Jans naam te ontdekken niet tot resultaat geleid heeft, terwijl ook hij mensen gesproken heeft die Jan nog gekend hadden. Nog enkele anderen hebben pogingen gedaan, maar tevergeefs. Langzamerhand taande de belangstelling, niet alleen voor Jan, maar voor knipwerk en andere volkskunst in het algemeen. Zo bleef er een waas van geheimzinnigheid om hem hangen. Wel bleven er onder de Zeeuwse bevolking allerlei verhalen circuleren. Hij zou als soldaat in de Belgische opstand van 1830 gewond geraakt zijn en daardoor voor zijn hele leven invalide geworden zijn. Hij was inderdaad min of meer gehandicapt. Anderen beweerden dat hij dominee geweest was en wegens wangedrag ontslagen was. Hij zou ook een rondreizende Belg zijn, die ooit kleermaker en volgens weer anderen rietdekker geweest zijn. Niets van da alles bleek waar te zijn.

Na de tweede wereldoorlog leefde de belangstelling voor knipkunst weer wat op. Met name Hil Bottema, hoofdassistent van Het Nederlands Openluchtmuseum in Arnhem heeft vee! onderzoek verricht op dat gebied. Ze verzorgde in het museum de documentatie over volkskunst en raakte zodoende geïnteresseerd in het werk van Jan de Prentenknipper. Na een oproep in de Provinciale Zeeuwse Courant in 1964 schreven veel mensen haar over een knipsel in hun familiebezit of over wat ze van Jan wisten uit overlevering van hun (groot)ouders of andere familieleden. De belangstelling in Zeeland herleefde. Aan de hand van al deze informatie ontstond een beeld van het reizende leven van Jan. Hij kwam op alle Zeeuwse eilanden en in Zeeuws-Vlaanderen en in de winter in Goes waar hij een soort thuisbasis leek te hebben. Hij kwam regelmatig op bruiloften en partijen waar hij zijn prenten, vaak uit voorraad te koop aanbood. In 1967 kon dank zij al deze informatie en het beschikbaar stellen van knipsels van veel Zeeuwen een tentoonstelling gehouden worden in Wemeldinge. Maar…nog altijd wist men niet wie hij nu eigenlijk was.

Op een gegeven moment leek Hil Bottema een spoor gevonden te hebben, maar het bleek een vals spoor te zijn. Bottema is in 1968 vrij plotseling overleden waardoor het onderzoek stagneerde: Later bleek uit haar nagelaten correspondentie met een bevriende Zeeuw, dat ze vrij dicht bij de oplossing van het raadsel geweest is. Die kwam tenslotte totaal onverwacht in 1985. De heer Rose uit Middelburg stuitte bij zijn onderzoek naar de Zeeuwse geschiedenis op een oud krantje uitgegeven door de Vereniging voor Volksbelangen te Goes, het “Volksblad”. In het nummer van 9 juli 1870 vond hij het volgende berichtje: “Goes. De dood van Jan Huyszoon heeft ons allen verrast. Reeds eerder zou de redactie daarvan melding hebben gemaakt, ware het niet, dat de bijnaam, dien hij droeg, van “Jan de Prentenknipper” reden was, dat wij zijn eigenljken naam niet goed kenden en daardoor zijn dood in den burgerlijken stand der gemeente niet hadden opgemerkt. Van zijn dood maken wij melding, om twee redenen: Hij was een kunstenaar in zijn vak; hij was een ijverig man. — Hij was een kunstenaar in zijn vak; het vak van prentenknippen; wie herinnert zich niet de fijn uitgesneden prentjes, die zoo menig bijbelboek versieren of ter herinnering aan jaardag of bruiloft in de woonkamer hangen. Die kunst, ze zal meer en meer plaatsmaken voor een hoogere uiting der beeldende kunst; dit blijft waar, dat “Jan de Prentenknipper” nuttig werkzaam is geweest, door den schoonen smaak, zij het ook op kleine schaal, te helpen ontwikkelen”.
De heer Rose gaf zijn vondst door aan de heer Willemsen uit Biervliet en die publiceerde hem in het tijdschrift “Zeeland Magazine” en zo kwam het onder ogen van Jan Peter en Joke Verhave, die al geruime tijd geïnteresseerd waren in knipwerk in het algemeen en daardoor ook op de hoogte waren van de geheimzinnigheid rondom Jan de Prentenknipper. Zij hebben Jans levensloop onderzocht en hun bevindingen te boek gesteld in hun boek “Jan de Prentenknipper”, Zeeuwse volkskunst langs ‘s Heren wegen 1798-1870 (1993). Jan was geboren in Colijnsplaat op Noord-Beveland. In 1817 kwam hij in militaire dienst. Tijdens een baldadige uitspatting met enkele vrienden ‘s avonds laat raakte hij betrokken bij een inbraak waarvoor hij tot twee jaar tuchthuis veroordeeld werd. Na zijn vrijlating in 1824 werkte hij hier en daar en knipte ook al. Zou hij de verveling in de gevangenis verdreven hebben met knippen? Hij ontmoette een Belgisch meisje, Constantia du Pree, met wie hij jarenlang samenleefde en 8 kinderen kreeg. Ze trouwden niet, dat zou maar problemen gegeven hebben, want hij was protestant en zij rooms-katholiek. Omdat er al snel een kind kwam, zocht hij werk met een geregeld inkomen. Zo werkte hij enkele jaren bij het graven van het kanaal van Sas van Gent naar Terneuzen en toen dat klaar was enige tijd als dijkwerker aan de Lekdijk bij Wijk bij Duurstede. Daarna begon het rondreizend leven en Constantia en de kinderen trokken met hem mee. ‘s Winters verbleven ze vaak in Goes waar Jans zuster woonde. Het gezin leidde een armelijk bestaan en moest in de loop der tijden herhaaldelijk om steun van het armbestuur vragen. Na de dood van Constantia in 1841 is Jan nog twee maal getrouwd. Zijn acht kinderen zijn allemaal voor hem overleden. Zelf overleed hij in 1870 in Goes waar hij de laatste jaren van zijn leven had doorgebracht.

Jans werk is uiterst boeiend om te bekijken. Er is heel veel op te zien. Vooral zijn geknipte boerderijen zijn echt verhalende knipsels. Behalve de gebouwen beeldt hij heel nauwkeurig alle werkzaamheden door het jaar heen af Zijn werk is geen verfijnd kunstknipwerk zoals we dat van Johanna Koerten of de Zwitserse Esther Zoller (zie Nieuwsbrief dec. 2002 ) kennen. Hoewel hij heel veel kleine details afbeeldt, blijven de vormen eenvoudig. Het geheel doet soms wat kinderlijk naïef aan. Zijn vroegste knipsels zijn meest wit op een gekleurde ondergrond, later werk is bijna altijd verfraaid met ingetekende details en met waterverf ingekleurd. Daaruit blijkt dat hij niet alleen vaardig was met de schaar, maar pen en penseel ook wist te hanteren. Door de frisse kleuren zien zijn knipsels er vrolijk uit, Jan heeft er kennelijk plezier in gehad ze te maken.
Zijn boerderijknipsels maakte hij vaak in lagen. In horizontale banen laat hij achtereenvolgens bij voorbeeld de weg waaraan de boerderij ligt zien met een paar wagens en personen. In de baan eronder staan de bedrijfsgebouwen, daaronder zijn de arbeiders op het land aan het werk in voorjaar en zomer en in de onderste baan zijn ze bezig met het binnenhalen van de oogst. Om het geheel heen zien we allerlei gereedschappen. Op andere boerderijknipsels staan de gebouwen centraal, soms in omgeklapte projectie, en zien we eromheen de akkers, het vee en de arbeiders op het land. Op het erf spelen de kinderen, scharrelen de kippen en ligt de hond bij zijn hok. Hekken, bomen, gereedschap, karren, niets ontbreekt. Door de precieze afbeelding van bestaande boerderijen hebben deze knipsels naast schoonheidswaarde ook historische waarde. Behalve de naam van de boerderij sneed hij er dikwijls het volgende rijmpje in:

Het land te bouwen is myn lust
Myn hert en zinnen zyn gerust
Ik wy het rundervee
Gelyk als Job in Cana dee

Dit rijmpje en variaties ervan komen op diverse knipsels voor. Misschien had hij het wel ergens op een tegeltableau gezien, want daarvan is het ook bekend.
Naast bestaande boerderijen heeft hij ook fantasieboerderijen geknipt die zeker niet minder mooi zijn. Hij maakte die waarschijnlijk in voorraad.
Een ander onderwerp waar Jan erg aan verknocht was zijn de bijbelse voorstellingen, mooie grote (wel ± 30 x 40 cm) en kleintjes (± 7 x 10 cm). Mooie grote zijn bijvoorbeeld “De tempel Salomons” en “Ark van Noach op de berg Ararat” met keurig van elke diersoort twee exemplaren. De kleintjes, de zogenaamde kerkboekprentjes, hebben als regel twee of drie voorstellingen boven elkaar.

Voor gelegenheidsknipsels zorgde Jan desgewenst ook. Zijn huwelijksknipsels gaf hij de naam “Stuk des verbonds” of “Trouwverbond” en erin sneed hij de tekst “Dat God tesamevoegd, scheyd geen mensch “. Ander gelegenheidswerk heeft een centraal dicht middendeel bijvoorbeeld een hart waarin hij een tekst schreef en die omgaf met fraaie versieringen. Maar liefst vier verschillende versies knipte hij van de Engelse invasie in Zeeland in 1809, die bedoeld was om een blokkade van de Antwerpse haven door de Fransen te voorkomen.
Jan de Prentenknipper is misschien wel de productiefste en bekendste knipper uit zijn tijd. In ieder geval is van hem heel veel werk bewaard gebleven, vooral in particulier bezit o.a. bij nakomelingen van de boeren wier hofstede ooit door hem geknipt is of die in een familiebijbel een of meer kerkboekprentjes aantroffen.

Wij prijzen ons gelukkig dat het Nederlands Museum van Knipkunst enkele knipseltjes van deze veelzijdige knipper bezit. Het zijn vijf kerkboekprentjes (bladwijzertjes), allemaal ± 10 x 7 cm.

Het prentje “Lusthof’ heeft 3 afbeeldingen boven elkaar, zoals Jan dikwijls deed. Bovenaan zien we twee ruiters te paard en een paar boompjes, in het midden een groot huis met twee torentjes en een koepeldak. Naast het gebouw leunt een mannetje tegen een hek. In de onderste laag rijdt een man in een koets getrokken door een paard. De naam Lusthof is uitgesneden. Het is vrij grof geknipt, maar door de beschildering met waterverf is het toch een leuk plaatje. Het tweede prentje draagt de initialen M.E.S. en heeft twee voorstellingen boven elkaar. De onderste is “Salomons oordeel”, een geliefd thema bij Jan. We weten niet voor wie het gemaakt is. Het derde knipseltje heeft weer drie lagen en is veel preciezer geknipt dan de vorige twee. Bovenaan zijn “M.BS” (= Maria boodschap) en “I.GBOOR” (Jezus’ geboorte) geknipt, daaronder “Joseps vlugt” en helemaal onderaan “Jeruzalem”, Jezus’ intocht in Jeruzalem. Dit werkje is niet gekleurd. Deze prentjes behoorden bij de oprichting van het museum al tot de verzameling.

Ze zijn op een blad geplakt, dat afkomstig is uit de collectie van Wiecher Lever, de grondlegger van het Nederlands Museum van Knipkunst. Het vierde prentje is in 1997 door een schenking verkregen. Het is afkomstig van een familie uit Sommelsdijk. Wiecher Lever had het in 1963 al eens gezien en aangeboden het te ruilen tegen een door hem gemaakt “fijn knipseltje”. De familie ging niet op dit aanbod in en Lever heeft niet meer mee mogen maken dat het werkje 34 jaar later alsnog aan zijn verzameling werd toegevoegd.

Het grootste deel van het knipseltje wordt ingenomen door een hart waarin de waarschuwing “Past op uw tijd, 1866” uitgesneden is. Boven het hart staat “opregt” met twee zwevende gevleugelde figuren en er onder een gevleugelde figuur en de Dood met zeis en zandloper.

 

 

 

Het vijfde prentje van Jan Huyszoon, alias de Prentenknipper, is in 1839 gemaakt voor een zekere Dirkje van der Poel. Haar naam staat in een centraal geplaatst hart met aan weerszijden ranken met vogeltjes en bloemen. Boven het geheel wordt een soort kroon opgehouden door twee gevleugelde figuren. Dit plaatje is ook weer ingekleurd met waterverf.

 

 

 

Tegelijk met het vorige knipseltje werd er in 2001 nog een van Zeeuwse makelij van een anonieme maker aangekocht. Het betreft een ovaal (± 12 x 14,5 cm) knipsel met het jaartal 1811. Het is dubbel geknipt en stelt een pot voor waaruit ranken omhoog komen die zich naar beide zijden buigen. Tussen de ranken hangen twee medaillons waarin de initialen LVDS en JDD staan. We weten niet wie dat zijn. Het zou een huwelijksknipsel kunnen zijn, ware het niet, dat er aan weerszijden van de pot twee deftig heertjes staan en zo’n huwelijk was in 1811 echt nog niet mogelijk.

In 1997 werd een interessant verjaardagsknipsel aan ons geschonken. Het betreft een verjaardagswens van Maatje Kuijper aan haar vader. Het is een dubbel geknipt werk van 23,5 x 21,5 cm. In het midden is een lange tekst geschreven. Boven in de omlijsting van de tekst staat een hart gesteund door twee zwanen. In het hart staat 1 822 Twee engelen met bazuinen zweven er boven. In de lichamen van de twee zwanen begint de tekst met:

“Verjaawens aan mij Eerwaarde
Vader op zijn VerJaardag oud 25 Jaar Den 22 october
Waarde vader ik zijn verpligt,
Om u te schrijven een gedigt
En dat op u geboortendag,
Ik wens dat God u geven mag,
Zijn Zegen en dat voor t allertijd,
Zoo lang gij hier op arde zijt,
De Heer heeft u nu Veele Jaaren;
Door zijn gunst u willen Spaaren
Toont daar nu ook voor Dankbaarheid,
Aan Zijne hooge maijjestijd,
Ik wens de Heer zal u nog veele Jaaren
U door zijne gunst te willen spaaren
Opdat gij lang in Voorspoed leeft
In t Land dat zij de hand u geeft
Ik wenst dat hier wil Zijne Straalen
Van Zijne Geest op u doen dalen,
Dat die u leyd opt regte pad
Waar door gij gij gaat na s ‘Hemeisstad
en dat gij daar het dierbaar bloed
van Jezus Zij gewassen soet
met al de Hemelingen Saamen
te zingen hier op zeg men amen
Dit is de wens van u Eeerwaarde Dochter

De wens is omgeven met fijn geknipte ranken met verschillende bladvormen en bloemen. Aan weerszijden van de tekst staan twee dametjes met een grote parasol. Maatjes naam staat onder de wens tussen twee fantasievogels.
Waarschijnlijk heeft ze deze tekst niet zelf geschreven, haar vader was immers pas 25 jaar en zij dus hooguit een kleuter. Wij zouden graag weten wie het werk geknipt en geschreven heeft, het kunnen natuurlijk ook een knipper en een schrijver geweest zijn. De schenkster van het knipsel, mevrouw Stegeman-Christiaanse vertelde dat het uit de nalatenschap van haar vader afkomstig is. Die had het weer geërfd van een oom, een broer van zijn vader, dus ook een Christiaanse (uit Tholen). Het zou misschien de moeite waard zijn eens uit te zoeken of die verwant was aan een familie Kuiper. Wellicht konden we dan ook op het spoor van de knipper komen. Het knipsel heeft een plaats in de vaste opstelling van het museum.

Ook tot de vaste opstelling hoort het prachtige wapensnijwerk Ockert/Bredehoff  dat het Nederlands Museum van Knipkunst in 1997 dank zij subsidie van enkele culturele fondsen aan de collectie kon toevoegen. Centraal in het ragfijne snijwerk staat temidden van een rijke versiering het gecombineerde wapen van Ockert en Bredehoff met als schildhouders een griffioen en een leeuw. Verder zijn twee hoorns van overvloed, een bloemenmand, een kroon en een baldakijn afgebeeld. In het hele werk zijn allerlei details geprikt. Links en rechts van het gecombineerde wapen staan 16 kwartieren van de beide families.

Dr. Catharina van de Graft schreef in haar artikel “Geknipte familiewapenen” in het blad “Historia” van september 1946 het volgende over dit knipsel:
…Een ander prachtig werk uit dezen zelfden tijd is het groote familieknipsel met in het midden het gecombineerde wapen van Ockert en Bredehoff en 16 kwartieren van elk dezer wapenen ter weerszijde, dat het Centraal Museum te Utrecht in bruikleen heeft van Mevrouw Huijtema-Van Bredehoff de Vicq te Buitenzorg. Dit knipwerk bewaart de herinnering aan het huwelijk dat Joan Ockers, heer van Schonewal, in 1702 raad, in 1704 schepen van Middelburg, hoodfparticipant der O.I.C. en in 1716 daarvan bewindhebber, gesproten uit het aanzienljke Zeeuwsche geslacht van Ockert, Ockers of Ockerse, sloot met Elisabeth van Bredehoff uit een Hoornsch geslacht, dochter van François en Johanna Hamel. Joan Ockert overleed 24 Mei 1723, ongeveer uit dien tijd moet ook dit knipwerk dateeren. Waarschijnlijk heeft kort voor of na zijn overlijden een zoon uit dit huwelijk het fraaie wapenknipsel van zijn ouders doen vervaardigen. Wie die zoon was, kan, daar het Middelburgsche archief in den jongsten oorlog geheel verloren is gegaan, niet meer worden onderzocht.“…
Zij constateert verder dat de knipkunst in dit en in een ander door haar beschreven wapenknipsel op het eind van het eerste kwart van de 18 eeuw haar hoogtepunt bereikt heeft. Wat erna nog gemaakt is, noemt ze verdienstelijk werk, maar niet meer van het hoge peil van deze knipsels.
J.P. Verhave, die onderzoek naar wapenknipsels en de adellijke families waartoe de wapens behoorden gedaan heeft, heeft ontdekt dat het snijwerk niet voor Joan Ockert en Elisabeth van Bredehoif gemaakt is, maar voor hun zoon Nicolaas die in 1727 met een nicht van zijn moeder uit hetzelfde geslacht trouwde.
Het Centraal Museum in Utrecht heeft het snijwerk jarenlang in bruikleen gehad, maar in de negentiger jaren van de vorige eeuw hebben de eigenaren het stuk teruggehaald. Nadat ze met een Amsterdamse antiquair gesproken hadden over een eventuele verkoop kwamen ze er ook mee naar het Nederlands Museum van Knipkunst en uiteindelijk wilden ze het liever daaraan verkopen, omdat ze het een sympathieke gedachte vonden, dat het daar voor een groot publiek te zien zou zijn Dank zij enkele gulle subsidiegevers kon dit prachtige snijwerk aan de verzameling in Schoonhoven toegevoegd worden.

Behoort het vorige werk tot het mooiste van het museum, het volgende stuk behoort tot het merkwaardigste. Het werd op een ochtend in oktober 2001 gebracht door een inwoner van Schoonhoven met de vraag: “Hebben jullie hier iets aan?” Het is een soort kijkkast (65 x 55 cm), gemaakt ter nagedachtenis aan koning Willem II (1792-1849) uit papier, hout en textiel in 1850 in Middelburg door een zekere J.J. Barisson, een tot nu toe totaal onbekende persoon. Gezien de kwaliteit van het werk moet hij zoiets vaker gemaakt hebben. Vanaf de tweede helft van de 18e eeuw ontwikkelde het platte knipwerk zich tot het “verheve” werk en daaruit ontstonden achtereenvolgens het reliëfknipwerk, diorama’s en de bavelaars. Deze kijkkast lijkt nog het meest op een bavelaar. In de kast is uit hout en papier een monument voor de koning gebouwd waarbij gebruik gemaakt is van een (zwart-witte) prent van een portret van Willem II en een gedicht van Tollens. Van het Iconografisch Bureau in Den Haag kregen we een kopie van een lithografie van een portret van de koning, uitgegeven door C.W. Mieling, die Barisson waarschijnlijk gebruikt heeft. Uit de prent is het borstbeeld van de koning geknipt. Allerlei decoratieve elementen, zoals een trommel met twee vlaggen, de rijksappel met zwaard, een kanon, een vlag met een phoenix en een speer, diverse schilden met de Nederlandse driekleur, enz. zijn uit een andere prent geknipt waarvan we de herkomst niet hebben kunnen achterhalen. Al deze deeltjes zijn met de hand ingekleurd.
De koning zit onder een baldakijn, aan weerszijden staan enkele pilaren waartussen varen met bloemen van textiel staan. Op de sokkel van het monument staat een vers van Tollens:

‘t Penseel beeldt TWEEDEN WILLEM af
Wat bijschrift zal het volk hem geven,
Dien God ten zetel had verheven
En die de kroon droeg en den staf?
Dat hij geliefd werd bij zijn leven,
Dat hij beschreid wordt in zijn graf

Op twee kleine papiertjes die onder in de hoeken geplakt zijn heeft de maker zijn werk gesigneerd en gedateerd. Het kunstwerk was in zeer slechte staat, toen we het kregen, maar inmiddels is het opgeknapt en weer toonbaar.

Door Atty Broer
Dit artikel verscheen eerder in de Nieuwsbrief 2004-3, een uitgave van het museum van Knipkunst en Stichting W.Tj. Lever.