Portretten van knipkunstenaars, deel 6, Nieuwsbrief 2007-2

In deze aflevering van onze serie komen drie mensen ter sprake die elkaar goed kenden en naar alle waarschijnlijkheid samen geknipt hebben, maar van wie maar enkele werkjes bewaard gebleven zijn uit een korte periode van hun leven.

De bekendste van hen is Gesina ter Borch (ook wel Geesje of Geesken genoemd) (1631- 1690) dochter van Gerard ter Borch (de oude) en zijn derde vrouw Wiesken Matthijs. De familie Ter Borch was een echte kunstenaarsfamilie. Vader Gerard (1583-1662) was een bekend tekenaar en schilder. Als jong kunstenaar verbleef hij enkele jaren in Italië waar hij vooral in Rome en omgeving gewerkt heeft. Bovendien verzamelde hij er tekeningen en prenten van Italiaanse kunstenaars. Enkele jaren na de geboorte van zijn oudste zoon Gerard heeft hij zijn schildersloopbaan beëindigd en zijn vader opgevolgd als licentiemeester van de stad Zwolle, een hoge ambtelijke functie, die meer financiële zekerheid bood. Deze verandering hield geenszins in dat hij zijn belangstelling voor de kunst verloor. In tegendeel, hij besteedde veel aandacht aan de begeleiding van zijn tekenende zoons Gerard (1617-1681), Harmen (1638-1677) en Mozes (1645-1667). Alle drie kregen ze les van hem volgens de gebruikelijke methoden van die tijd: eerst kopiëren, daarna naar driedimensionale voorbeelden tekenen en pas daarna naar het leven werken. Wat hem verder bijzonder maakt is, dat hij zowel zijn eigen werk als dat van zijn kinderen nauwkeurig gedocumenteerd en bewaard heeft. Waar en wanneer het gemaakt is en of het naar de natuur of naar een voorbeeld gemaakt is, alles werd genoteerd. Zo staat op een tekening die Gerard de jonge als zevenjarig kind maakte: “Anno 1625, den 25 September G.T. Borch de Jonge inventur “. Inventur wil zeggen dat hij de tekening uit zijn herinnering gemaakt had. Tot zijn dood heeft hij dat gedaan en daarna is zijn taak als conservator van het familiebezit overgenomen door zijn dochter Gesina (1631-1690).

Collectie Rijksprentenkabinet

Zij werd geboren op 15 november 1631 in Zwolle in de Sassenstraat waar ze haar hele leven gewoond heeft. Over haar persoonlijk leven is niet zo heel veel bekend, maar ze heeft drie albums met eigen werk nagelaten waaruit we een indruk krijgen van haar leven en werk. Zij kreeg geen les van haar vader. Schilderen en tekenen was voor meisjes in de 17e eeuw niet gebruikelijk. Borduren, boetseren, musiceren en schoonschrijven hoorden meer bij hun opvoeding. Gesina liet zich echter niet uit het veld slaan en begon toen ze een jaar of 15 was een zogeheten materieboek. Materieboeken werden gebruikt bij het onderricht in schoonschrijven. Daar ging zij zich op toe leggen. We zagen dat eerder ook bij de jonge Anna Maria van Schurman.

 

Collectie Rijksprentenkabinet

In haar eerste album, dat ze haar Materi-Boeck noemde, schreef ze gedichtjes, spreuken en liedjes, maar ze begon het boek met een goede raad: Consten ende Wetenschappen worden van alle verstandige menschen, meerder geestimeert als verganckeljcke goederen ende aerd rjckdommen. Daeromme 500 behooren alle jonghe luiden, in haere jeught, neerstigh te wesen, omfraeije Consten ende wetenschappen te leeren. Aabcdefffghhijklmnnopqrsstuvwxyz. Ondertekend: Geesken ter Borch.

Collectie Rijksprentenkabinet

Gesina ontleende haar motto DMS, Deugd Maakt Schoonheid, aan deze wijze les. We komen de letters DMS regelmatig in haar werk tegen. Ze oefende zelfs het schrijven in spiegelschrift:  Wie veel bij menschen komt of timmert aen de wegen, die vint meestal het voick tot nijt of spot genegen. Ze fleurde het album op door hier en daar kleine tekeningetjes toe te voegen.

In haar tweede album, het Liedboek, schreef ze liefdes-en andere gedichten en allerlei populaire liedjes die ze overschreef uit veel gebruikte bundels. Onderaan de pagina voorzag ze die dan van een toepasselijke tekening. We lezen er bijvoorbeeld het volgende drinklied in:

Vreede Venus oorsaeck aller smert
K’ veriaegh en ban u geheel uijt mijn hert
Want ghij niet anders baert dan droeve pijn
Wech geijle min k’ verdrijf u uijt mijn sin
En hou het met de wijn.

Watte dwaesen d’een in ongeneught
Aen ‘t wijf besteet sijn vrije jonge jeucht
Tot hij voor vreucht in commer en verdriet
Door ‘t naer gekijf vant helsche boose wijf
Al quijnent gaet te niet.

Dees door liefde dol en disperaet
Begeert sijn doot en neemt een poock tebaet
De derd om dat sijn vrjster hem staet af
Die neemt een seel die hij knoopt om sijn keel
Maeckt so een hangent graf

Bedaert vrijers ‘k bid u toch bedaert
Com volgt met mij den vaeder Bachus naer
En mint den wijn die alle droeJheijt haet
Met bottelbier maeckt lustich goede sijr
Maer doet geen overdaet.

De maker van dit lied raadt de lezer aan al zijn leed en zorgen maar te verdrinken, speciaal die, die veroorzaakt worden door Venus en om Bachus’ raad maar te volgen. Op de tekening zien we door de open deur de te jong getrouwde man wegkwijnen bij zijn kwade vrouw, de tweede wordt dol van liefde en doorboort zichzelf en de derde wordt afgewezen door zijn geliefde en hangt zich op.

Hoewel Gesina geen les kreeg van haar vader boden haar broers haar voldoende inspiratie om haar talent zelfstandig te ontwikkelen, want uit al het bewaarde werk van de Ter Borch kinderen blijkt duidelijk, dat ze elkaar steeds geïnspireerd en gestimuleerd hebben. Gerard de Jonge gebruikte zijn halfzusje en andere familieleden regelmatig als model en zijn schilderijen dienden weer als voorbeeld voor zijn jongere broers Harmen (1638-1677), Mozes (1645-1667) en voor Gesina. Vanaf 1648 bewaarde ze ook los tekenwerk met zelfstandige voorstellingen in haar Liedboeck, vaak tekeningetjes van personen -soms afgebeeld in exotisch kostuum- die met dagelijks werk bezig waren.

Collectie Rijksprentenkabinet

Maar het kunstzinnigste van haar albums is toch het derde, het Kunstboek. Ze begon eraan in 1660. Ze tekende en schilderde erin, maar plakte er later ook tekeningen van haar familieleden in en veel kopieën, van haar vaders werk en vooral ook van werk van haar (half)broer Gerard en van haar broers Harmen en Mozes. Daardoor kreeg het in de loop van de tijd het karakter van een plakboek. Verder schilderde ze diverse zelfportretten en kopieën van eigen schilderijen. Zelfs een enkel krantenknipsel is ingeplakt. Interessant zijn de bijdragen van vrienden en bewonderaars, die haar in gedichten lof toezwaaien voor haar artistieke vaardigheden en haar prijzen om haar kennis, schoonheid en deugden. Op de titelpagina maakte ze een allegorische waterverftekening, “De overwinning van de schilderkunst over de dood.”

Collectie Rijksprentenkabinet

Waarschijnlijk is deze titelpagina in samenwerking met Henrik Jordis, een goede vriend, ontstaan. Hij bewerkte het onderwerp tot een toneelstuk en schreef op de bladzijde na de titelpagina een uitleg van de voorstelling: “De schilderkunst zit achter haar ezel en schildert met hulp van de Geschiedenis en de Dichtkunst. De mond van Schilderkunst is gesnoerd, want de Schilderkunst heeft geen woorden nodig. Schilderkunst vertrapt onder haar voeten de Tijd (een oude man met een zeis) en de Dood, want Schilderkunst is machtiger dan die twee: zij kan mensen laten ‘leven’ ook al zijn ze dood.” De Schilderkunst is vast bedoeld als zelfportret van Gesina, want op haar portret dat twee engeltjes in de lucht houden is ze identiek gekleed. Op de schildersezel staat een Phoenix, als symbool van de altijd weer vernieuwende kracht van de schilderkunst. Het schilderij waar Schilderkunst aan werkt stelt de toren van Babel voor, ten teken van het feit dat de schilderkunst al uit de tijd van de toren van Babel stamt. Het schilderij aan de wand rechts laat de ark van Noach zien, waarvoor God de maten had opgegeven en die dus de ideale afmetingen heeft.”
Henrik Jordis was een Amsterdams koopman en amateurschrijver met wie Gesina in de late 50-er jaren van de 17e eeuw goed bevriend was. Dat is af te leiden uit een aantal waterverftekeningen in haar “Kunstboek. Op één ervan beeldt ze een jonge vrouw af, die een hart in een boom kerft met de volgende tekst: “GHI /15 november 1661 /DMS / Gesina Ier Borch / vive le [hart] que mon hart aime “. GHJ zou staan voor Gesina, Henrik Jordis en DMS was Gesina’s motto. De datum is die van haar 30ste  verjaardag.

In een gedicht, dat hij bij een zelfportret van Gesina, omlijst door een cartouche met het familiewapen van de familie schrijft, bewondert hij haar schoonheid als volgt:

( …)
Hoe doof is ‘t parlemoer bij ‘t wit van haare tanden?
Het roose-root besterft door ‘t gloore van haar kaaken:
Haar lipies doen ‘t coraal verand’ren van couleur:
Cupido wenst in ‘t haar sijn legerstee te maaken:
Haar asem die verwint de lieffelijckste geur.
De luijster van haar hant beschaamt het schoonst’ albast:
Haar blanken hals die kan het leli wit verdoven:
Al wie haar schoonheen siet, wert vande min verrast:
In ‘t kort geseijt se gaat alt ‘ander schoon te boven.
(—)

Collectie Rijksprentenkabinet

In een ander gedicht vergelijkt Jordis Gesina met Pallas Athene, de godin van de wijsheid en de beschermster van de schone kunsten:

De kracht van haar pinceel komt de natuur te helpen:
De doodt wort nu gedwee: en denkt wat helpt mijn roof
Men leeft nu door de konst; wie sal mijn moortlust stelpen,
Nu ik dit wonder sie, en wat ik sie geloof.

0 Swolse Pallas! Die in d’omtrek van u leeft
Bevadt soo wel de geest – als wereltlijke gaven
Aanvaart mijn maat gesangh: ‘t is wis dat in uw geest
De kuijsheijt, trouw en deught, en eere sijn begraven

Het is verleidelijk om in Gesina’s tekening en in Jordis’ lofdichten een verwijzing te zien naar een relatie tussen hen beiden. Maar uit niets is gebleken, dat hun relatie meer was dan een literaire vriendschap en na 1662 lijkt hij uit haar leven verdwenen te zijn. Een andere vriendschap met Sybrant Schellinger, een amateurschrijver en koopman uit Amsterdam, later in de 60-er jaren bleef ook platonisch. Maar hoewel hij trouwde met Gesina’ s zuster Jenneke, bleef een sterke vriendschap met Gesina bestaan. Er zijn van hem veel voorbeelden van zijn uiteenlopende poëzie verspreid door de hele nalatenschap te vinden, lovende gedichten gericht aan Gesina en treurdichten naar aanleiding van de dood van Mozes in 1667. Gesina bezocht Sybrant en Jenneke vaak in Amsterdam. Zij heeft hun twee zoontjes, Gerrit en Cornelis, in 1672 getekend. Op een schilderij dat ze in 1669 maakte komen ze merkwaardig genoeg ook voor.

Collectie Rijksprentenkabinet

Het schilderij toont een kamer waarin Sybrant aan tafel zit, Jenneke zojuist de kamer binnenkomt en het ene kind (Gerrit) in een kinderstoel zit en Cornelis in een wiegje ligt. Waarschijnlijk heeft ze de kinderen in 1672 toegevoegd. In haar testament noemt ze het een dubbelportret. Dit schilderij zou evenals het laatste deel van een lang gedicht van Sybrant gemaakt kunnen zijn bij het vertrek van het gezin van Sybrant naar Curaçao in 1672.

Aen de dueght- en Zeedenrijcke Juffr. Meijuffr.. terborgh, navolgster van Apelles
(… )
Cierster van Apelles bende
Cierster van de waeter goon
Waer k’ mijn kere sal of wende
Sal ick stellen u ten toon
Om mejuffers soetigheede
Groote kennis en verstant
Acht ick waerdigh en t’ is reede
U te noeme pronck van t’ lant Tot Besluijt
Croondraeghster van Apel
Ick bid u is’ t niet wel
Soo wilt mij doch verschoone
Want als ick eens com weer
K’ beloof u k’ sal dan meer
Tot uwer eer vertoone

Ondertekend: Mejuffr. (JE voor altoos danck en dienstverplichte dienaar, S. Schellinger, Gedenckt te Sterven ( dat was zijn motto)
[ (Apelles was de hofschilder van Alexander de Grote)]

In 1672, het ging Sybrant Schellinger failliet. Hij besloot naar Curaçao te gaan om daar zijn geluk te beproeven. Hun dochtertje Hillegonda werd daar een jaar later geboren. In augustus 1675 overleed Jenneke. De kinderen kwamen toen terug naar Zwolle waar ze geruime tijd bij hun tante Gesina woonden, Hillegonda zelfs haar hele leven. Sybrant bleef in Curaçao, maar in 1679 werd hij blijkens een krantenknipsel uit de “Oprechte Haerlemse Saterdaegse Courant” in Gesina ‘s plakboek vermeld als commandant van de Aves eilanden (voor de kust van Bonaire). In 1686 was hij in Curaçao blijkt uit een brief aan zijn zoon Cornelis en in een notitie in het gemeentearchief in Zwolle uit 1697 wordt Hillegonda de “dochter van wijlen Sybrant Schellinger, bij leven commandant van de Westindische Eilanden”, genoemd.

De schoolmeester en huisvriend Joost Hermans Roldanus suggereerde in een gedicht, dat Gesina zich weliswaar kon verheugen een aantrekkelijke persoonlijkheid te zijn voor anderen, maar dat haar voornaamste vreugde niet de maatschappij van de vermaakzoekende jonge mensen -zo vaak afgebeeld in haar tekeningen- was, maar de serieuze beoefening van kunst en kennis, vooral na de dood van Mozes met wie ze een innige band had. Onder een zelfportret van haar dichtte hij:

Collectie Rijksprentenkabinet

Hier siet men afgebeelt, een Juffer schoon van wesen,
Haer Deuchden, eer en konst, wort nooyt genoegh gepresen:
En als men siet wat zy met haerpincelen doet,
Wie isser die sich dan niet seer verwond’ren moet?
Het schijnt dat Pallas, haer so vast heeft aengenomen,
Dat Venus noch haer soon, niet eens by haer mach komen:
Sy kiest een vrye staet, tot konst streckt al haer lust,
Dies leeft zij na haer wensch, eensaem in weed’ en rust

Roldanus gaat er in zijn gedicht van uit, dat het een bewuste keuze van Gesina was ongetrouwd te blijven. In september 1674 schrijft een goede vriendin van Gesina, Anna Adriana Geerdinx, in een gedicht een passage waaruit we dat ook zouden kunnen concluderen.

(… )
Ist wonder dat men u noit siet, de tijd doorbrengen met verdriet
In stille eensaemheden, kundt gij se
(haar talenten) best besteden
Dan hebt ghij beter in u maght, u vlugh en geestige gedaght
Op dat eick dinck in orden, en plaets gestelt mag worden
(… )

Opmerkelijk genoeg is dit de enige bijdrage van een vrouw in het Liedboek. Vrijwel alle vrienden die in haar Liedboek schrijven zijn vol lof over haar vermogen voorstellingen tot leven te brengen in haar teken- en schilderwerk en op de frappante gelijkenis van de afgebeelde personen. Een enkeling verbaast zich er over dat een alleenstaande vrouw zulke kunst kan maken!

Opvallend is, dat er noch in het Materi-Boeck, noch in het Liedboek iets over knipwerk te vinden is. Ook de bijdragen van de vrienden reppen er niet over. Toch vinden we achter in het Kunstboek twee bladen met kleine knipwerkjes van Gesina, en van Cornelis en Gerrit Schellinger en van Johannes van Achelom.

Collectie Rijksprentenkabinet

Johannes van Achelom heeft een grafmonument (70 x 60 mm) geknipt uit wit papier en het op een zwarte ovale ondergrond geplakt. Op het rechthoekige monument zit een gevleugeld skelet met een gebroken zandloper in de linkerhand. Op het monument is een tekst uit psalm 88:49 geschreven. Daaronder is een heel fijn geknipt rijkswapen met de gekroonde dubbele adelaar te zien. Op het voetstuk heeft Gesina de naam van de maker geschreven. Zelf heeft zij om het knipsel een fraaie bloemenkrans geschilderd. Behalve dit knipsel bevindt zich een tweede knipseltje van hem in het album: twee, zo te zien, vrolijke drinkers aan een tafel en een bediende, meer een pias, die nieuwe voorraad lijkt te brengen. ‘t Is een heel klein, maar heel fijn knipsel van maar 28 x 82 mm.

Collectie Rijksprentenkabinet

Het is niet bekend waar en wanneer Johannes van Achelom geboren en overleden is. Zeker is dat hij in de 60-er jaren van de 17de  eeuw in Amsterdam woonde en werkte onder andere als silhouettenknipper. Toen de Groothertog van Toscane, Cosimo de Medici, eind 1667 Amsterdam bezocht heeft hij Johannes ontmoet, hij mocht zijn portret knippen en ander werk laten zien. De Groothertog was er zo van onder de indruk, dat hij Johannes uitnodigde met hem mee naar Italië te gaan en zijn hofschilder te worden. Daar heeft hij onder de naam Signor Giovanni gewerkt. In die Amsterdamse periode zal Gesina hem hebben leren kennen en de twee knipseltjes van hem gekregen of gekocht hebben. Zij kwam toen regelmatig in Amsterdam waarheen haar zuster Jenneke en Sybrant Schellinger verhuisd waren. De Duitse reiziger Zacharias von Uffenbach, die in 1710 Den Haag bezocht, heeft daar ook werk van hem gezien bij de Haagse priester Alardus Titsingh (Dissing). Dit was een neef van Van Achelom en hij had een geweldige verzameling werk van zijn oom geërfd, vrijwel allemaal prenten van werk van beroemde Italiaanse meesters. Daarnaast bezat hij acht knipwerken van zijn oom, landschappen en vechtpartijen (of veldslagen). Helaas is er niets van bewaard gebleven voorzover we weten. Van Uffenbach vond vooral de veldslagen erg mooi.

(… ), darunter die leztere ganz unvergleichlich; ob sie gleich kaum das Quart von einem Zoll (= oude maat) groß waren, so waren doch die Figuren wohlproportioniert, und nach der Zeichnung sehr schön, so daß diese Arbeit weit curiöser, als die, so wir in Amsterdam und Rotterdam von geschnittenen Sachen gesehen. (… )

Von Uffenbach vond ze dus mooier dan wat hij bij Johanna Koerten in Amsterdam en bij Gilles van Vliet in Rotterdam gezien had.

Gerrit (geboren 1671) en Cornelis (geboren 1672) Schellinger waren de neefjes van Gesina. De albumbladen met de knipsels zijn allemaal gedateerd in 1685, maar dat hoeft niet te betekenen dat ze ook allemaal in dat jaar gemaakt zijn. Misschien heeft Gesina toen de knipsels allemaal tegelijk opgeplakt. Het zijn kleine knipsels, veel van rennende dieren. Het is niet onmogelijk dat de jongens gebruik gemaakt hebben van het boekje “Konstig en vermaekelijk tyd-verdryf der Hollandsche jufferen, of onderricht der papiere sny-konst”, in 1685 in Amsterdam verschenen. Gesina heeft het waarschijnlijk wel in haar bezit gehad en ook gebruikt, want een ander albumblad toont knipseltjes, die vast naar voorbeelden uit het boekje gemaakt, bijvoorbeeld een reeks dieren die in het boekje genoemd worden. Geschikt om te oefenen waren: “alle beesten, als haasen, konynen, vossen, eekhoorntjes, verkens, herten, vogeltjes.“ Midden onder zien we Narcissus, die gefascineerd zijn spiegelbeeld in de bron bekijkt.

Collectie Rijksprentenkabinet

 

Links en rechts ervan zien we twee knipseltjes die gemaakt zijn naar prentjes van de Franse tekenaar en graveur Jacques Callot (1592-1635). Hij verbleef van 1611-1621 in Italië aan het hof van Cosimo II in Florence. Hij werd daar bekend om zijn uitbeeldingen van figuren uit de Commedia dell’ Arte. Mozes ter Borch heeft ook verscheidene van zijn types getekend. De prentjes waren dus in de familie bekend en zullen door de jongens en Gesina als voorbeeld gebruikt zijn. Cornelis heeft ze heel gedetailleerd nageknipt. Onderaan het albumblad staat in Gesina‘s handschrift: Cornelis Schellinger, 1685

Collectie Rijksprentenkabinet

Op het tweede albumblad zien we weer twee knipseltjes van Cornelis, de vrolijke drinkers van Johannes van Achelom en in het midden een werkje van Gesina met een rennend hert, een haas, een gans met jongen en twee bomen en wat planten. Een derde albumblad toont een collage van knipsels van Gerrit en Cornelis Schellinger uit 1687. In 1685 konden de jongens al aardig overweg met schaar en mesje, maar twee jaar later blijken ze zich verder bekwaamd te hebben. We zien een serie levendige fraai geknipte en gesneden tafereeltjes. Links boven vecht de Argonaut Jason met de draak die het Gulden Vlies bewaakt, dat achter hem aan een boom hangt. Onder het tafereel zijn de woorden GULDEN VLIES uitgesneden.

Collectie Rijksprentenkabinet

Tegenover dit knipsel staat in de rechter bovenhoek een pendant van Jasons strijd. Het laat CADMUS (Kadmos) zien, eveneens in gevecht met een draak, Op de plaats waar hij de draak versloeg zou hij de Griekse stad Thebe gesticht hebben, maar niet nadat de draak al Kadmos’ jachtgenoten gedood had. Een van hun schedels ligt op de voorgrond. We zien de scene waarin Kadmos de draak de beslissende stoot toebrengt en op de achtergrond de grot waarin de draak huisde. Het middelste knipsel toont een man-tegen-man gevecht. Een ruiter te paard tracht een aanvaller met een lange speer te ontvluchten; een andere ruiter is door een soldaat met paard en al ten val gebracht. De palmboom op de helling geeft aan dat we met een buitenlandse gebeurtenis te doen hebben. De stad links zou de stad Jeruzalem kunnen zijn. Men heeft wel eens verondersteld dat het knipsel een scene uit “Het bevrijde Jeruzalem” van Torquato Tasso (Renaissance dichter, 16de eeuw) voor zou kunnen stellen. Deze drie knipsels zijn door Gerrit gemaakt. Cornelis maakte de twee onderste knipsels. Links zien we Pyramus en Thisbe, wier liefde door hun ouders niet toegestaan werd. Ze ontmoeten elkaar in het geheim buiten de stad. Thisbe wordt bedreigd door een leeuwin en vlucht. Daarbij verliest ze haar sluier, die door de leeuw met zijn bebloede bek besmeurd wordt. Pyramus, die de leeuw met de sluier ziet, denkt dat Thisbe gedood is en uit wanhoop pleegt hij zelfmoord. Als de niet gedode Thisbe hem vindt, doodt ook zij zich. Deze gebeurtenis is afgebeeld naast een beeld van een Manneke Pis- achtig figuurtje op de sokkel waarvan de initialen C.S. staan. Langs het pad om het ‘slagveld’ staan een tulp, een palmboom, een rennend hert en een rijtje bomen. Wellicht ook geknipt naar voorbeelden uit “Het Konstig en vermaekelijk tyd-verdryf der Hollandsche jufferen”? Ook het rechter knipsel toont veel gelijkenis met plaatjes uit dit werkje. Onderaan staat in Gesina’s handschrift: Cornelis Schellinger, Anno 1687. Wie van hen beiden de twee vissertjes geknipt heeft is niet bekend.

Dat we zoveel weten over de familie Ter Borch hebben we te danken aan Gesina’ s betrekkelijk teruggetrokken leven waarin ze zich vooral wijdde aan haar kunst en aan het zorgvuldig conserveren van de nalatenschap van haar vader en broers en haar eigen werk. Voor haar dood had ze met haar zuster Catharina afgesproken dat zij het werk zou voortzetten en dat zij later weer iemand in de familie zou zoeken, die zij de nalatenschap kon toevertrouwen. Na Catharina’s dood nam hun nichtje Hillegonda die taak op zich en daarna telkens een van haar nakomelingen. Zo is vrijwel de hele nalatenschap tot 1886 bijeen gebleven. Pas toen is de collectie in zijn geheel verkocht aan het Rijksprentenkabinet in Amsterdam.

Bij het bekijken van de drie albums kunnen we de ontwikkeling volgen die Gesina -grotendeels op eigen kracht- doorgemaakt heeft. Verder krijgen we een beeld van de smaak en de gewoonten van een gegoede, kunstzinnige familie uit de 17de eeuw. Met knipwerk heeft ze zich, gezien het ontbreken van elke verwijzing daarnaar in de lofdichten, blijkbaar maar incidenteel bezig gehouden, misschien alleen in de tijd dat haar neven bij haar woonden of logeerden.

Bronnen:
– “Drawings from the Ter Borch Studio Estate in the Rijksmuseum”, Alison Mc Neil Kettering, Den Haag, 1988
– “De ateliernalatenschap van de familie ter Borch”, Annemarie Vels Heijn, Den Haag 1988
– “Merckwüdige Reisen durch Niedersachsen, Holland und Engelland”, erster Teil, Zach Conrad von Uffenbach, Ulm, 1754

door Atty Broer
Dit artikel verscheen eerder in de Nieuwsbrief 2007-2, een uitgave van Stichting W.Tj. Lever.