Onderwijs in het silhouetteren, Nieuwsbrief 1995-1

In het museum in Schoonhoven was in een van de vitrines het boekje “Beknopt en duidelijk onderwijs in het silhouëtteeren” te bekijken. Het is een uitgave verschenen bij De Leeuw en Krap in Dordrecht, de schrijver wordt in het boekje niet genoemd. Die is echter wel bekend, deze handleiding in het silhouetteren is geschreven door Gerrit Paape (1752-1803)

Paape vermeldt zijn werk in het autobiografische geschrift “Mijne vrolijke wijsbegeerte in mijne ballingschap” dat in 1792 is verschenen bij dezelfde Dordtse uitgeverij.

Hij schrijft hierin: “…Om u, mijn waarde Vriend!, door dit boekgewurm, eens vooral, heen te helpen, zal ik hier die Werken van smaak, (en niet mijne patriottische, welken thans, (in ‘t begin van 1792) op de pers zijn, ten minsten, in de handen der Heeren Boekverkoopers zijn, laaten volgen. Onderwijs in het Silhouëtteeren…“. Over de inhoud merkt Paape op: “… In dit kleine stukje heb ik eenige weinige gevallen van een goed Vriend voor de mijnen aangenomen, om het te veraangenamen…”. De schrijver laat dus weten voor een deel uit te zijn gegaan van ervaringen van een vriend, maar kon ook terugvallen op eigen werkzaam heden op silhouetteergebied. De in beide genoemde boekjes opgenomen silhouetten zijn ongetwijfeld het werk van Paape zelf, bovendien is bekend dat hij zich al sinds 1779 met het beschilderen van waaiers en het vervaardigen van silhouetten heeft beziggehouden, nadat hij ontslagen was bij de plateelbakkerij in Delft waar hij vanaf zijn dertiende jaar had gewerkt. Dat werk, voor eigen rekening, leverde echter te weinig op om van te kunnen leven zodat hij in 1781 al weer een betaalde baan (bij de Kamer van Charitaaten in Delft) moest aanvaarden. In die functie werd hij nadrukkelijk geconfronteerd met de armoede in die tijd. Paape werd nu echt actief op patriottistisch ge bied en nam in 1785 ontslag om zich volledig te gaan wijden aan de politiek, waarbij hij aansluiting zocht bij de linkervleugel van de radicale burgerpatriotten, die invloed van de burgerij op het stads- en landsbestuur nastreefde. Het gaat te ver hier een uitvoerige levensbeschrijving van Paape te laten volgen, een zeer leesbare biografische schets is te vinden in P.J. Buijnsters’ uitgave van “Het leven en sterven van een hedendaags aristocraat” van Paape uit 1798. (Amsterdam 1985). Verder schreef C. Postma over het silhouettenboekje van Paape in het artikel ‘Silhouetteren, een vergeten kunst” (Oud Nederland IV (1950), pp.21-24), hij gaat daarin echter niet in op een, zoals in het navolgende duidelijk zal worden, zeer interessant gedeelte van dit boekje. Hoewel Paape zelf geen knipper, maar tekenaar van silhouetten was is zijn uit gave “Beknopt en duidelijk onderwijs” toch van betekenis voor de geschiedenis van de geknipte portretten en het schimmenspel. Van daar de aandacht voor dit boekje in dit speciale nieuwsbriefnummer. “Onderwijs in het silhouetteeren” telt 52 pagina’s en heeft een inleiding gevolgd door de hoofdstukken “Noodige aanmerkingen’, “Kunstbehandeling”, “Gemaklijke wijze, om de silhouëtten in een zo klein formaat te brengen als men begeert”, “Om de silhouëtten, in het klein, tot volkomenheid te brengen” en “Beweegbare silhouëtten te maaken”.

In de inleiding behandelt de auteur het ontstaan van het silhouetmaken (“Een schaduwomtrek, het zij dan van een Minnaar of een Schaap (want de geschiedenis noemt beiden)”). Hij roemt de “nuttigheid, die de Phisiönomiekunde, uit Silhouëtten of schaduwbeelden, ontleend, is, uit den bekenden arbeid van den beroemden Lavater ten overvloede waereldkundig”. Eigen ervaringen bij het aanschouwen van levensgrote siihouetten van vrienden en bekenden en de kennismaking met “een soort Optica” waarin een vriend beweegbare schaduwbeelden vertoonde van vader, moeder en vriendin worden beschreven. Van die vriend kreeg de schrijver dat merkwaardige schimmen/schaduwspel ten geschenke. Het stimuleert hem “de samenstelling deezer liefhebberij” de lezer verderop in het boekje precies uit de doeken te doen. Een silhouet kan, zo schrijft Paape, levensgroot worden uitgevoerd en daarna worden ingekleurd met zwart of gekleurde verf of inkt, maar het kan natuurlijk ook worden verkleind zodat het past in kleine lijsten, een horlogekast of een ring.

In het hoofdstukje “Noodige aanmerkingen” volgen de zeer herkenbare belevenissen van de oprechte silhouetteur die veelal de herkenbaarheid van het silhouet door de geportretteerde zelf en familie en kennissen betreffen. Ook al is een profiel, objectief gezien, zeer goed getroffen, toch zullen er altijd twijfels over de juiste weergave van het profiel worden opgeroepen. Paape noemt als oorzaak hiervoor dat niet iedere beschouwer een “tekenkundig oog” bezit en dus eigenlijk niet goed over het resultaat kan oordelen. Sterker nog, hij schrijft: “…Dikwijls heb ik lieden van jaaren aangetroffen, die zo stom en onvatbaar voor de edele tekenkunde waren, dat zij geen menschenhoofd van een Saterskop konden onderscheiden. Wanneer dezulken gelijkenis in een Silhouët vinden, is het louter toevallig, en hun oordeel doet niets af, wanneer zij, integendeel, het als niet gelijkende verwerpen…“. Ook moet de beschouwer de geportretteerde vanuit hetzelfde standpunt als de maker bekijken, alleen zo kan een profiel goed worden beoordeeld. Hoe men anders de fout in kan gaan toont Paape,aan met het volgende voorbeeld: “…Eens iemand gesilhouëtteerd hebbende, die verbaazende dikke, uitpuilende wangen had, velde een Stadspredikant er dit vonnis over: Het gelijkt er niets na; want men ziet niets van de dikke koonen…“. Mensen zien graag een goed gelijkend, maar tevens wat geflatteerd portret. Te opvallende gezichtsdelen (bv. een “wanstaltige neus in al zijn lelijkheid”) moeten bij voorkeur worden gecamoufleerd. Paape beschrijft treffend hoe een mevrouw die zo “voordelig” was geportretteerd een negatief commentaar op haar silhouet wist te voorkomen door tegen iedere bekijker van het stuk te roepen: “…Dat ben ik! Ik ben immers uitsteekend wel getroffen?…“. Maar ook de silhouettist kan foutief te werk gaan door er onvoldoende op te letten of het model te geforceerd poseert waardoor een onnatuurlijk eindresultaat ontstaat. In het hoofdstuk “Kunstbehandeling” beschrijft Gerrit Paape het aftekenen van een silhouet op de wand. Het hoofd van de geportretteerde kan daarbij worden gesteund door middel van kokers, een nogal ingewikkelde methode om stabiliteit te verkrijgen. Om te voorkomen dat men in de lach schiet bij het af tekenen van het portret kent de silhouettist een effectief trucje: “…een lelijk Silhouët te maaken, en hen zulks te vertoonen, als hun eigen beeltenis wanneer zij niet ongedwongen en stil zitten…”. Is de omtrek van het gelaat afgetekend dan knipt men het profiel uit het papier los. Vervolgens wordt dit op een ander vel papier gelegd en nagetekend. Daarna kan het worden zwart gemaakt of ingekleurd. In het hoofdstuk “Gemaklijke wijze.. .(. . .)“ spreekt de schrijver zijn voorkeur uit voor het gebruik van een camera obscura bij het verkleinen van een silhouet. “…Een werktuig, bij de kunstenaars onder den naam van Aap…“ bekend (tekenaap of pantograaf) acht hij vaak onbetrouwbaar. Paape beschrijft uitvoerig hoe de camera door de liefhebber zelf kan worden omgebouwd tot een, in zijn ogen, ideaal verkleiningsapparaat. Het verder afwerken (“tot volkomenheid brengen”) van de silhouetten wordt in het hoofdstuk erna belicht. Voor een eenvoudig zwart silhouet kan men gebruiken: “…gemeene schrijfinkt, oost-indische inkt en zwartsel…“.“.. .Zulk eene wijze om Silhouëtten te maken heeft zekerlijk een menigte genoegens, welken wij allen niet kunnen opnoemen: geen der minsten daarvan is deeze, dat men Zijne Ouders, Kinderen of andere dierbaare Naastbestaanden, Vrienden en Vriendinnen, met weinig moeite, in hunne waare gedaanten verkrijgen en bewaaren kan, -dat men ze aan anderen, bij wien zij insgelijks op hoogen prijs staan, ten geschenke kan geeven…“. Er is echter ook een maar: “…het eenvoudige behaagt niet aan allen en altoos…“. Dus het silhouet kan verder worden uitgewerkt door middel van detaillering in het kapsel en het aanbrengen van hoofddeksels. Bij het gebruik van zwartsel kan men een profiel met wit hogen om meer details aan te geven. Met oost-indische inkt ligt het anders: “…Wanneer men het Silhouët flaauw met oost-indische inkt wascht, kan men het vervolgens met kleuren opmaaken; mits zorgdraagende, om alles in het donkere te doen vallen, en vooral het gelaat niet enkel zwart te laaten…”. In het laatste hoofdstuk van Paape’s boekje wordt het maken van beweegbare silhouetten beschreven.

Voor de vertoning ervan kan een illuminatiekast worden aangeschaft of men maakt zelf “…een soort toneel van bordpapier, dat men met wit papier beplakt, en naar welgevallen beschilderd…“. In dat geheel wordt een glas voorzien van enigszins doorzichtig vloeipapier geplaatst en “…hier agter moeten nu de beweegbaare Silhouëtten ten toneele treden…“. De portretten worden gemaakt op de in het voorgaande beschreven manier, daarna worden ze van de nodige lichaamsdelen (tot het middenlijf) voorzien. “…Om dit Silhouët beweegbaar te maaken heeft men niet anders te doen, dan zelfde kunstgreep te volgen, die men bezigt in de papiere, geschilderde man netjes, welken, wanneer men aan een draadje trekt, armen en voeten, enz. beweegen. In steede echter, dat men, zo als bij deeze mannetjes geschied, een draadje gebruikt om de beweeging door te trekken te veroorzaaken, gebruikt men een breinaald, aan de eene punt haaksgewijze omgeboogen: met welk haakje men de begeerde beweeging maakt, door aan de lusjes of oogjes te trekken, die bij elk lid geplaatst moeten worden. Men begrijpt ligtelijk, dat men hals, armen, enz. bij stukken aan het Silhouët moet zetten, met een enkel draadje, en indiervoegen, dat zij zig naar onzen wil beweegen kunnen, als mede, dat al deeze draadjes en oogjes niet bedekt hoeven te zijn, zo als bij de gemelde mannetjes geschieden moet…”. Het is zo mogelijk een zeer persoonlijk getint schimmenspel te vertonen, de kijker ziet zo Tot zijn uiterste verbaazing (…) hem bekende persoonen die of reeds lang gestorven, of verre afweezig zijn. Hij ziet, wanneer de kunstenaar zijn zaaken wel verrigt, deeze perzoonen in hunne gewoone hou dingen, bedrijven, enz…“. En met deze beschrijving en een slotwoord wordt “Beknopt en duidelijk onderwijs” waardig afgesloten.

Door Henk van Ark.
Dit artikel verscheen eerder in Nieuwsbrief 1995-1 van Stichting W. Tj. Lever.