Fris van de lever, Knip-Pers 1999-1

Vorige keer schreven we over de knipper Lever in zijn vroege periode. Hij woonde toen in Muntendam en reisde het land door met zijn schaar en zijn verhaal. Veel van die verhalen gaf hij door aan Line Huizenga-Onnekes, met wie hij samen een boek over knippen wilde schrijven.

afb. 1, Tobia Lever (uit: Op nieuwe wijs naar oude trant, 1952).

Intussen merkte hij dat het lukte om mensen aan het knippen te krijgen, vooral kinderen die nog niet zo bevangen zijn van vaste ideeën over vormen en betekenissen. Hij schreef een handleiding, die hij als een leerboekje in 1952 uitgaf. Het eerste hoofdstukje heet: “Om kinderen bezig te houden en zelf routine te verwerven”. Het gaat daar dus eigenlijk niet om knippen mét, maar vóór kinderen. Lever raadt aan om niet te hoog te grijpen en met eenvoudige poppetjes en kastrandjes te beginnen. Maar in een volgend hoofdstukje over ‘Vrije vormgeving’ vertelt hij:

“Toen mijn dochtertje eens op zevenjarige leeftijd naast mij zat te knippen, zei ze plotseling: “Zie eens Papa, nu heb ik een poes geknipt, maar dit kon ik er niet aan krijgen” en ze maakt met duim en wijsvinger een beweging op de plaats waar de snorharen behoren te zitten. Even later klinkt het: “Nou heb ik dit er ook aan, maar nu heb ik de oortjes vergeten en nu heeft hij dus een gladde kop”. Een volgende keer probeert ze een meisje te knippen die bloemen plukt of een meisje dat aan een tafeltje zit met bloemen in een vaasje geschikt, of een die met een kinderwagen wandelt. Altijd hebben die meisjes een vleçht op de rug… Dit alles is haar sfeer en in de eerlijke naïviteit ligt de schoonheid van haar werk.”

We herinneren ons dat Lever het land had aan zogenaamde volkskundige motieven, die op kunstmatige manier via cursussen werden overgedragen, in plaats van te zijn overgeleverd. Dat wat een kind knipt, schatte hij veel hoger. In de nalatenschap van Line bevindt zich een handschrift van Lever dat een goed beeld geeft van de manier waarop hij zijn eigen kinderen met schaar en papier vertrouwd maakte. ‘t is getiteld:  ‘Het atelier’.

Het is een donkere morgen begin december. Zulk een morgen waarbij je het lamplicht niet missen kunt. Buiten plenst eentonig de regen. Mijn vrouw is achter bezig, en mij is de oppas van vier kleuters opgedragen. Twee meisjes van bijna 7 en 1 jaar, twee jongens van 5 en bijna 3 jaar.

Om zelve door te kunnen werken heb ik de drie oudsten ook een schaar gegeven. No 1 is al vouwend voor no. 4 aan het poppetjes knippen, welke laatste ze met speeksel aan het raam tracht te plakken. No. twee ontleed kranten, door overal prentjes weg te knippen. No. 3 versnippert de overgebleven geraamten der kranten. Tracht U een voorstelling van mijn huiskamer te maken en U hebt een twintigste eeuws atelier van een knipkunstenaar.
De harmonie die ik U zoojuist schetste wordt plotseling wreed geschonden. Mijn vrouws hoofd verschijnt in de deuropening. Het oudste meisje ,moet snippers in een emmertje verzamelen. De oudste jongen trekt zich met een stenen poppetje. ‘een boertje niet juk en emmers’ in een hoek terug. De vrouw gaat echter weer aan haar werk De oudste knipt weer, de tweede haalt weer prentje uit, de derde snippert, en de jongste weert zich thans dapper met een veger in het emmertje net de vergaarde snippers, het geheel tussen zijn beentjes vattend, als een dwerg in een grote vijzel, en dan maar roeren.
Nu komt de oudste hij me, en legt mij vol trots de producten van haar fantasie voor, het zijn een vijftal kleine knipsels, welke zij zelf aldus omschrijft:

  1. Een boom, grassprietjes en een kat
  2. Een stoeltje, een meisje en een mand met appels.
  3. Een kopje, een suikerpot en een koffiekan.
  4. Een huisje, een meisje en een boompje.
  5. Een bootje waarin een jongen en een meisje.

Dit is mijn gedachte, het zuiverste ontstaan van volkskunst, een kind dat weergeeft wat haar omgeving biedt, en aan haar fantasie wordt overgelaten.

afb. 2, Wiecher Lever, silhouet door Wiecher van zijn dochtertje Tobia, 14 maanden oud (afb. archief Huizenga-Onriekes).

In gedachten zie ik weer de verzameling, in bezit van mevr. Ris-Loos te Stadskanaal. Meer dan 100 stukjes knipwerk, van kinderlijke eenvoud. Vele zijn bijna gelijk van vorm. Als materiaal dienden oude brieven, behang, en zelfs een etiket van een medicijnflesje. Het is een verzameling overgelaten door haar over grootmoeder, dus waarschjjnlijk van ongeveer 1800. Bij het zien van zulk een verzameling zie ik het gemoedeljjk verleden. De haard met zijn lekkende vlammetjes. een groepje dartele schoolkinderen met de schaar tegen elkanderen wedijverend. Op oudere leeftijd zullen zij de plaatjes geknipt hebben voor hun Album amicorum’, en weer later als volwassenen, de huwelijksknipsels uit die dagen, waarin hart en kroon zulk een voorname plaats innamen. Ditzelfde gaat voor mij herleven als ik het kinderwerk van het bijna zevenjarig meisje door de vinger doet glijden. Het kan weer worden, dat schier elke familie een lid heeft dat de knipkunst beoefent. De volkskunst die geen materiaalkosten mee brengt, en toch door zijn mogelijkheid tot verfijning, zich leent tot beoefening in alle bevolkingslagen.

Het oudste meisje uit dit intieme gezinstafereel is Tobia, die nu het werk van haar vader voortzet. Zij en haar partner Henk van Ark beheren het Nederlands Museum van Knipkunst in Schoonhoven. Net als Wiecher Ljever verzamelen zij oude en nieuwe knipsels en de geschiedenis daaromheen. Een belangrijk deel van de in 1988 bij Christie’s geveilde collectie van haar overleden vader hebben zij kunnen verwerven, dank zij steun van culturele instellingen. Hun groeiende verzameling stellen ze ten toon, ze geven andere knippende gelegenheid om hun werk te laten zien en wij mogen daarvan genieten. Wat een bijzondere opleiding heeft Tobia gehad, om tussen de knipsels en snippers op te groeien en nu zelf tot knipkunstenaar uitgegroeid te zijn!

afb. 3, Bruidspaar door Tobia Lever, 9 jaar oud (uit: Silhouetten knippen)

Wij wensen Tobia en Henk met hun museum een goed seizoen. Het zou fijn zijn als de redactie van de Knip-Pers zo nu en dan een artikel uit de Nieuwsbrief van de Stichting W.Tj. Lever zou mogen overnemen, en omgekeerd.

Joke en Jan Peter Verhave