De expositie “Papieren knipwerk” van 1946 II, Nieuwsbrief 1996-2

Anna Maria Schurmann en Joanna Koerten door Houbraken, afb RKD.nl

Op de Utrechtse tentoonstelling in 1946 is aandacht besteed aan knipwerk uit vier eeuwen. In het tweede deel van onze reeks artikelen over dit onderwerp gaan we in op de toen getoonde 17de eeuwse stukken. In de septembernieuwsbrief behandelen we de 18de eeuwse knipsels en we besluiten de serie in december met de knipwerken uit de 19de en 20ste eeuw en de nagekomen stukken.
In haar artikel “Papieren Knipwerk” dat voorafgaande aan de ten toonstelling in het Centraal Museum in het julinummer van “Historia” is gepubliceerd schrijft Catharina van de Graft uitvoerig over 17de eeuwse papierknipkunst. Ze begint met Anna Maria van Schurman (1607-1678), bespreekt het aan haar toegeschreven werk in het museum te Franeker en plaatst terecht kritische vragen over bepaalde vermeldingen van haar biograaf ds. Schotel in 1853. Vervolgens passeert Johanna Koerten (1650-1715) de revue. Van de Graft bespreekt werk van haar hand, belicht het bestaan van het zogenaamde Stamboek en toont een aardig dubbelportret in rood krijt, gemaakt door Jacob Houbraken. [voorpagina] Zeer veel aandacht krijgt het boekje “Konstig en Vermaakelijk Tyd-Verdryf (…)“ dat in 1686 bij J. ten Hoorn is verschenen.

J.D.C. van Dokkum maakte al gewag van deze uitgave in zijn artikel “Hanna de Knipster en haar concurrenten (…)“ uit 1915 maar had daar zelf geen exemplaar van kunnen bekijken. Van de Graft wist echter dat zich sinds 1930 zo’n boekje in de bibliotheek van het Rijksmuseum bevond en citeert daar rijkelijk uit. In het artikel “Papieren knip- en snijkunst, vroeger en nu” (1948) schrijft Van de Graft over enige stukken die op de tentoonstelling te zien zijn geweest. De bewaarde cataloguslijst laat ons zien wat de expositie bezoekers op 17de eeuws gebied heeft geboden.

Allereerst knipsels van Koerten, te beginnen met werken uit de verzameling van J.J. de Flines (nu de familiestichting De Flines te Wassenaar): de portretten van Czaar Peter de Grote en Frederik III van Brandenburg en de liereman. Ook was het portret van koning-stadhouder Willem III uit de collectie van museum De Lakenhal in Leiden te bekijken.

In 1946 gebruikt Van de Graf t dit knipsel om in te gaan op de termen opwerk en platwerk: “…De groote kunstwerken van het opwerk werden in lijsten gevat, die aan den achterkant deurtjes hadden. Waarschijnlijk werden deze open gezet om het licht door het werk te laten schijnen. Uffenbach verhaalt, dat bij doorspelend licht de sneetjes of knipjes schaduwen vormden, zoodat het geheel op een prentwerk geleek, wat in de ogen van Johanna’s tijdgenooten voor een groote verdienste gold. In elk geval werd de voorstelling door het opwerk sterk geaccentueerd…”.

 

Het werk van Anna Maria van Schurman was op de tentoonstelling in Utrecht slechts vertegenwoordigd met een foto. De getypte lijst ver meldt onder nummer 15 “Familiewapens. O.a. Het wapen der fam. Schuurman”. Dit zal wel een foto van het wapenknipsel in het Coopmanshûs zijn geweest. Terug naar Koerten; onder nummer 17 van de lijst vinden we de vermelding van een foto van het titelblad van een boek over “Papieren Snijkunst”, ingezonden door Van de Graft zelf. Niet aangegeven wordt of het hier de uitgave van 1735 of 1736 betreft. Onder de nummers 4 t/m 14 vinden we knipsels en Stamboekbladen uit de verzameling van prof. J.Q. van Regteren Altena uit Amsterdam. Een interessante verzameling die enige tijd geleden als het ware is herontdekt (zie Knip-pers, juni 1994, p.20-23), maar die in feite sinds eind vorige eeuw niet uit beeld is geweest. Van Dokkum schrijft al over de ze knipseltjes in 1915 en merkt daarover op dat het wellicht om jeugd werk gaat. Van de Graft bespreekt de stamboekbladen, waaronder het blad met de bekende tekening van Goeree van het zogenaamde kabinet van een verzamelaar, uit deze verzameling in haar Historia-artikel van 1948, knipsels en bladen zijn te vinden op de Utrechtse cataloguslijst en de Van Regteren Altena collectie wordt ook vermeld in het artikel “De portretten uit het Stamboek voor Joanna Koerten (1650-1715)” van M. Plomp in het Leids Kunsthistorisch Jaarboek VIII (1989). Duidelijk uit al deze publicaties is wel dat er twijfel blijft over de vraag of deze stukken alle aan Koerten kunnen worden toegeschreven.

 

Tenslotte moet op de Utrechtse tentoonstelling ook een schaartje van Johanna Koerten zijn geëxposeerd. Op de lijst vinden we dit niet vermeld, maar we zien dit aangetekend op het bewaarde bruikleenformulier van mevr. E van Dockum waarop ook de door haar ingezonden albumpjes met knipwerk (nr.57) staan vermeld. Het bovenstaande en dit laatste gegeven maakt het waarschijnlijk dat er ook in de toekomst nog het nodige over Johanna Koerten zal opduiken.

Door Henk van Ark.
Dit artikel verscheen eerder in Nieuwsbrief 1996-2 van Stichting W. Tj. Lever.