Breekbaar en Kwetsbaar, Knip-Pers 2011-3

Wie wel eens naar Kunst & Kitsch kijkt, weet dat er zo nu en dan een antiek (wijn) glas getoond wordt, toegelicht door een lid van de antiquair familie Laméris. Op zulke glazen uit de 16e tot de 18e eeuw zijn afbeeldingen gegraveerd. Het is ons opgevallen dat die voorstellingen veel overeenkomst vertonen met knipkunst uit diezelfde tijd.

Afb. 1a. Wijnglas, omstreeks 1650-1675, met vogels en vlinders, in diamantgravering met streepjes (Rijks Museum 31); vergelijk met Afb 1b. FH van Voorst

Het zijn sierlijke teksten, spiegelmonogrammen, familiewapens en portretten (veelal van het Oranjehuis), Oost-Indiëvaarders of landschapjes, net zoals we die kennen van knipwerk. Zulke glazen werden gemaakt voor voorname personen en waren bedoeld om er goede sier mee te maken en niet om er geregeld een slokje uit te nemen. Daarvoor waren ze te kostbaar en bovendien breekbaar.

Afb 1b. FH van Voorst (128), gesneden in perkament, omstreeks 1710.

Een gebroken glas was haast niet te repareren, dat in tegenstelling tot een ingelijst knipsel achter glas. Als dat laatste van de muur viel, was er vaak nog wel wat aan het beschadigde papier op te knappen, maar vaak zullen kapotte knipsels samen met het gebroken glas ook zijn weggegooid.Een andere overeenkomst tussen geknipt papier en gegraveerd glas is dat het meestal ‘unica’ waren. En dat maakt knipwerk en graveerwerk meer bijzonder dan gedrukte gravuren of etsen op papier, waarvan er meerdere konden worden gemaakt.

Overigens werden populaire prenten vaak als voorbeeld gebruikt door glasgraveurs (en
soms op meer dan één glas). Knippers uit die tijd deden dat veel minder en gaven zelf vorm
aan hun werk.

Afb. 2a Wijnglas, omstreeks 1750, met een kraamkamer, in radgravering (Rijks Museum 398)

Een ander verschil tussen glasbewerkers en knippers of papier/perkament snijders was dat de eersten vaak een eigen werkplaats hadden en er als ambachtslieden hun brood mee konden verdienen. Voor anderen vormde het graveren en het knippen een bijverdienste. We zullen eerst iets vertellen over de herkomst van de glazen en van de techniek van het graveren en
daarna een paar voorbeelden geven van de gelijksoortige afbeeldingen op glas en papier.

Afb 2b een geknipte kraamkamer rond 1750

De geschiedenis van het glasblazen laten we voor wat het is. Wetenswaardig is dat glasblazers uit Venetië in de 16e eeuw naar de Lage Landen, Duitsland en Engeland kwamen om er
hun beroep uit te oefenen. In de Duitse landen werd veel groen glas geblazen, en door kalk toe te voegen aan het gesmolten glas kon men het ook helder maken (kristal). Bekend is het glas met een brede voet die bezet was met noppen of stekels, de zogenaamde ‘roemers’ .

In Engeland voegde men loodoxide toe om helder glas te krijgen. We kennen allerlei vormen, zoals de beker, het kelkglas en het hoge fluitglas, maar ook flessen, borden en bokalen. Over de vormen van glazen en bokalen is veel te vertellen, maar het gaat nu alleen over de gravures. Veel van zulk glaswerk werd ingevoerd uit Duitsland (Bohemen) of Engeland en hier versierd.

Afb. 3a een knipsel van Willem Roels, met Willem V.

Aanvankelijk gebruikte men een stift met een diamant, om met lijntjes en streepjes een  afbeelding in het glas te krassen. Diamantgravures werden gemaakt door liefhebbers, zoals de gezusters Anna en Maria Tesselschade Roemers Visscher, en de evenzeer kunstzinnige Anna Maria van Schurman, die zoals we weten, zich daarnaast met papierknippen, tekenen,  schoonschrijven en borduren heeft beziggehouden. Maar ook diverse mannen hebben de diamantstift gehanteerd. Tegen het eind van de 17e eeuw werd deze techniek verdrongen door de meer ambachtelijke radgravure. Daarbij werd het glas tegen een snel ronddraaiend wieltje gehouden, waardoor lijnen en arceringen konden worden aangebracht, waarbinnen  oppervlakten mat werden geslepen. Speciaal in de Nederlanden (Dordrecht en Den Haag) werd nog de stippelgravure ontwikkeld met diamant. Door punten in het glas te duwen, dichter of wijder opeen, kon men accenten en schaduwen suggereren, waardoor de afbeeldingen steeds meer op tekeningen gingen lijken.

Dergelijke technieken, om ‘stofuitdrukking’ te geven in het platte vlak, werden ook door  knippers toegepast (zie afb. 3a). Kleine sneetjes en prikjes gaven diepte. Maar meer nog
door het masseren van natgemaakt papier kon men reliëf aan de voorstelling geven; voor het werken met glas was diepte alleen weer te geven met de radgravure.

In de 18e eeuw nam het glasslijpen een grote vlucht en er waren veel centra, waar het ambacht op een hoog artistiek niveau werd beoefend. Er was veel vraag naar geslepen glas, om cadeau
te doen of voor een speciale gelegenheid. Daardoor waren er ook rondreizende graveurs, wier werk meestal van middelmatiger allooi was.

Afb. 3b Wijnglas met Prins Willem V in stippelgravering door David Wolff, omstreeks 1790 (Rijks Museum 559)

Afb 4a Vergelijk het onderstaande glas met een knipsel met hetzelfde wapen en spreuk.

Afb. 4b Wijnglas met het wapen van Prins Willem IV en het devies van de Orde van de Kouseband ‘Honi soit qui mal y pense’, omstreeks 1740, in radgravering (Rijks Museum 265).

In de 19e eeuw raakte het gebruik van vriendenglazen geleidelijk uit de mode, dit in tegenstelling tot de knipkunst, die juist dan haar grootste bloei meemaakte.
Enkele voorbeelden van gegraveerde wijnglazen in de collectie van het Rijksmuseum; de nummers verwijzen naar de afbeeldingen in de hieronder vermelde boeken.

Joke en Jan Peter Verhave

Bronnen: P.C. Ritsema van Eck,
Glass in the Rijksmuseum. Vol II. Zwolle, Waanders Uitgevers, 1995
H.E. van Gelder & B. Jansen, Glas in Nederlandse musea. Phoenix boek, Bussum, W. de Haan, 1969