Wat de la Rue in Amsterdam zag, Papyria 10

In de Lofdichten uitgave van 1736 is een gedicht opgenomen dat niet voorkomt in de roofdruk van 1735. Het gaat om:

“OP ’t GEZICHT
Der weergadelooze Papiere Snykunste, en heerlyke Cieraadjen des Stam-
boeks van de alom beroemde Juffer
JOANNA KOERTEN,
In haar leven Huisvrouwe van wylen de Heere/ADRIAAN BLOK
Is Godlyk iets uit niet te maaken:
Daar naast volgt uit geringe stoff
te vormen zulke schoone zaaken,
Die waardig zyn den hoogsten lof
Otfangen zoo door mond als pennen
Van hen, die edle Kunst erkennen.
Met regt dies pronkt dit Stamboek van
Deez’ Kunstenaaresse, zonder gade,
Met al wat treflyk heeren kan,
Met blyk van Vorstelyke Genade,
Met Puikschrift keur van Beeld en Bloem,
En veeler braafste Digteren roem.
”Gezigt dier onderscheiden dingen,
Zoo fraai, zoo ryklykgeschakeerd my wel ruime stof tot zingen;
Maar KOERTENS Schaar word best vereerd
Door Vollenhove, Brandt en Moonen.
Myn rym zwigt voor hun’ heldetoonen“.

Het gedicht is ondertekend met: “Pr. DE LA RUE
In Amsteldam, den 19den van
Oogstmaand des Jaars 1735”
.

Dit gedicht werd geschreven door Pieter de la Ruë (1695-1770) daags nadat hij een bezoek hand gebracht aan Maria van Arckel, de weduwe en tweede echtgenoot van Adriaan Blok. Deze De la Rue was een doctor in de rechten, advocaat te Middelburg en aldaar schepen, raad, thesaurier en voorzitter van het college van kleine zaken. Na een inzinking in 1720 was hij vanaf 1725 tekenmeester van Zeeland. In 1759 ontslagen uit zijn functie vanwege zijn sinds 1741 teruggekeerde ziekte. In 1802 liet Daniel Rademachter een portret van zijn oom door Georges Kockers graveren. De la Rue had een rijke bibliotheek met vele kostbare en zeldzame werken en schreef over vele zaken, gebundeld tot een “Mengeling van aanteekeningen”. [1]

collectie Rijksmuseum

Belangrijker dan het gedicht uit 1735 is de beschrijving van wat deze Zeeuw bij Maria, toen woonachtig in de Utrechtsestraat in Amsterdam, had gezien. Het is een interessante notitie over Koerten’s knipwerken het zogenoemde Stamboek. De la Rue’s beschrijving, die opgenomen is in zijn “Mengeling van aantekeningen over zaaken en gevallen van verscheiden aardt” werd in 1880 voor het eerst gepubliceerd door Nagtglas [2] en veel later door Post in een breder kader geplaatst [3]. Bijna 1400 aantekeningen, geschreven tussen ca.1720 en 1742, staan in vijf banden bijeen, handelend over zaken als recepten en stadsnieuwtjes, persoonlijke zielenroerselen, opvattingen over dans en toneel, bibliografische checklisten, enzovoort [4]. Toen De la Rue het Stamboek inzag was het nog niet ingebonden. De erfgename wilde dat wel laten doen. Volgens De la Rue zou het wel drie grote folianten gaan omvatten [5].
De la Rue noteerde over zijn bezoek aan Van Arckel [6]:
“Ruim zozeer bezienswaardig, is de alomvermaarde Papiere Snykunst, endaaruit ontsprooten heerlijk Stamboek der beroemde juffrouwe Johcinna Koerten, eerste huisvrouwe van Adriaan Blok by wiens laatste huisvrouw, en (1735) woonagtig in d’utrechtsche straat dat beide nog te zien is. de snykonst hangt in eene Kamer byeen, en bestaat in plat en opwerk. Het opwerk hebbe ik veel fraaier te Rotterdam gezien, dog het platwerk is zeer fraai niet alleen, maar zoo het waarlyk met eene schaare gesneeden is, verwonderlyk kunstig. Het vertoont zig als net geschaduwd printwerk en bestaat de schaduw alleen in zeer fijne sneedjes of knipjes, zooals men mids die stukken tusschen twee spiegelglazen hangen, tegen het doorspeelend ligt, zien kan. De voornaamste dier nog overig zynde kunststukken zyn (hangende als schilderytjes van verscheidene grootte in zwarte lystten) Twee zeer uitvoerige landgezichten Het Ygezicht naar eene Schildery van Stork een keurlyk Bloemstuk met eene afhangenden spinnekop. Voorts de Portraiten van.

Czaar Peter            Balth. Bekker in zyne studeerkamer, zeer uitvoerig.
Koning Willem III
Prof Francius          Galenus Abrahamsen met een Grieksch testament
en
De Raadspens. J. de Witt, dog dit is wat geschonden

Haar zoogenaamd Stamboek zal, als ‘t met alle zyne fraayigheden saamgebonden is (zooals ‘t voorneemen van A. Blok was, en nu nog van zyne weduwe schynt te weezen) naar gissing uitmaaken drie groote folianten. Het bestaat uit [1] origineele handschrjften van hooge personalien keizeren, koningen, prinsen, graaven edelen enz

2 uit gedigten van meer en min beroemde digteren met eigene hand geschreeven. 3 uit zeer heerlyke zinnebeelden, portraiten en bloemstukken zoo getekend als in water- en olyvervye geschilderd door de voornaamste kunstenaars en kunstenaaressen. 4 en eindelyk uit d’allerkeurlykste staaltjes van schryfkunste door Gadelle, Krama, enz. s ‘anderendaags zond ik aan de Bezitster ook eenen geschreeven Rym, slaande op al dat fraai. ‘t staat onder myne gedigten“.

Om diverse redenen zijn deze aantekeningen van De la Rue interessant. Allereerst meldt hij de de papiere snykunst van Koerten (nog steeds) alom vermaard is en dat rechtvaardigt een bezoek aan de weduwe Blok in 1735, dus twintig jaar na het overlijden van Koerten. Mogelijk was dat ook de aanleiding om de Lofdichtenuitgave van 1735 uit te brengen, gekoppeld aan een hoeveelheid, door Moffit Peacock veronderstelde, Amsterdampromotie [7]. Bovendien was De la Rue bekend met papierknipkunst. Het papieren opwerk had hij in nota bene Rotterdam beter gezien. Het kon dan zijn gegaan om werk van Gillis van Vliet en nog meer waarschijnlijk papierkunst van Elisabeth Rijberg. Die was met meer ruimtelijk werk, ook gezien haar geknipte papieren bollen, tot veel in staat geweest. Het knipwerk van Koerten hing op een kamer bij elkaar, een mooi knipkunstkabinet, ongetwijfeld met oog op bezoek ingericht. De la Rue kon het platwerk zeer waarderen, hij beschrijft het als “geschaduwd printwerk” dat tussen twee glazen spiegelglazen is geplaatst waardoor het door het doorspelende licht bekeken kan worden. Het was één van de effecten die Koerten toepaste om met haar knipwerk indruk te maken [8]. De la Rue noemt als werken van Koerten het Gezicht op het IJ, naar een schilderij van Stork en een bloemstuk en de portretten van Peter de Grote, Koning-stadhouder Willem III, Professor Francius, Balthasar Bekker en Jan de Witt. Een beperkte keuze uit wat er te zien moet zijn geweest. Interessant is zijn opmerking over de enigszins geschonden staat van het de Witt portret. Het zogenaamde Stamboek bestond volgens hem uit vier onderdelen: 1) handschriften (handtekeningen) van belangrijke personen, 2) gedichten, 3) tekeningen en schilderijen en 4) schrijfkunst.

Een vergelijking met wat Zacharias von Uffenbach in 1711 bij Joanna Koerten aan de Nieuwendijk zag toont grote overeenkomsten, maar ook een duidelijk verschil. Hij zag bij haar 32 knipsels, waarbij veel nieuwe kunstwerken die hij bij zijn eerste bezoek aan de kunstenares in 1705 nog niet had kunnen bekijken. Koerten had dus flink doorgewerkt. Hij noemt portretten van Peter de Grote, Willem III, de Witt en Petrus Francius, geeft hoog op van de bloemenvaas en Koerten’s reliëfwerk (in vergelijking met wat hij te Rotterdam had gezien naar de tekening beter) en vermeldt het doorzichteffect, dat door deurtjes aan de achterzijde van het knipwerk open te zetten, kon worden bewerkstelligt. Opvallend is echter dat deze kunstkenner en boekenliefhebber het niet heeft over een handtekeningen (boek), tekeningen van kunstenaars en kalligrafleën. Over een eventueel bestaand Stamboek, of plannen daarvoor, rept hij niet.

Het gedicht van De la Rue kon nog net worden opgenomen in de Lofdichten uitgave van 1736. Waarschijnlijk heeft Maria van Arckel het initiatief tot deze publicatie genomen, mogelijk als reactie op de roofdruk van 1735. Knipsels en Stamboek bleven bij elkaar, op enig moment kwam dit geheel in bezit van de koopman Pieter Testas de Jonge. Wat er na 1737 precies gebeurd was niet bekend, Plomp heeft tevergeefs geprobeerd dit boven water te brengen [9]. Maar, we weten nu dat de gehele Koertencollectie door Van Arckel werd vermaakt aan Sara Outgers, de vrouw van Pieter Testas [10]. Een duidelijke opzet om de collectie in de familie te houden. Uiteindelijk schakelde Testas, niet voor niets koopman, makelaar Hendrik de Leth in om het geheel aan de man te brengen. Er verscheen een catalogus, in Nederlandse en Franse versie. De verkoop lukte kennelijk niet erg er is sprake van verschillende veilingen na 1750.[11] Het meest bekend is een veiling te Rotterdam waar een belangrijk deel van Koertens werk en Stamboek uit het bezit van Michael Oudaen werd geveild. Zo raakte het werk van Koerten uit elkaar en is er veel bewaard en veel verloren (bijvoorbeeld. de handtekeningen van bezoekers) gegaan.

Door Henk van Ark

Noten

  1. Rue, Pieter de la Rue, NNBW7 (1927), p. 1072-1073.
  2. Nagtglas, “Wat een Zeeuw anderhalve eeuw geleden in Amsterdam zag”, De Navorscher, 30 (1880), p. 433-438.
  3. S .D.Post, “De aantekeningen van Pieter de la Ruë. Een 18 eeuwse bron voor receptie-onderzoek op letterkundig gebied, De Nieuwe Taalgids 86 (1993), p. 405-420.
  4. Idem, p. 406.
  5. Idem, p. 4.
  6. Pieter de la Rue, Mengeling van aantekeningen over zaaken en gevallen van verscheiden aardt, UBA, signatuur Hs XIV H 1 tm 5, deel III, Derde Stuk, Tiende Hoofdstuk, nr. 8, p. 5-6.
  7. Zie het opstel “Dichters en lofdichten” in dit nummer.
  8. Zie het opstel “De special effects in het werk van Koerten” in dit nummer.
  9. Michiel Plomp, “De portretten uit het Stamboek van Joanna Koerten (…), Leids Kunsthistorisch Jaarboek, VIII (1989), p. 328.
  10. Joke en Jan Peter Verhave, Joanna Koerten en haar Schaar van bewonderaars, Amsterdam 2015, p. Ruud Lambour verstrekte de volgende gegevens: In haar testament (notaris Jan Barels, 6 maart 1731) had Maria van Arckel haar bestaande in het sneijwerk de teekeningen, en verdere konststukken door wijlen Juffr Johanna Coerten in papier gesneeden, met de naald geborduurt off geteekent” geprelegateerd aan Sara Outgers, de vrouw van Pieter Testas junior. Geprelegateerde goederen worden in boedelinventarissen niet exact stuk voor stuk beschreven, maar samenvattend gememoreerd. Zo ook in de sterfhuisinventaris van Maria van Arckel, zie notaris Mathijs Maten de Jonge, 22 oktober 1737, waarin onder het kopje “konst” het volgende staat: “all de papierkonst bestaande in het sneywerk, de teekeningen, en verdere konststukken, door Johanna Coerten in papier gesneeden, met de naald geborduurt off geteekent. Bestaande in vijffendertigh stuks borden off schildereyen in swarten lijsten met glas voort sny of teekenwerk. Nogh vier stuks snywerk in gecouleurde lystjes met vergulde randjes, mede met glas daarvoor dogh niet gesneeden door Johanna Coerten, maar van buyten aangekogt. Elff boeken off portefeuilles waarin diverse teekeningen, printen, schriften en andere konst. Nogh eenige losse konst en teekeningen.
    (schriftelijke mededeling  J .P. Verhave, 5 november 2014).
  11. Plomp, o. c., p. 328 en noot 20.