Vroomheid op velijn als kant zo fijn, Knip-Pers 2001-3

Een vakantie wordt voor ons pas echt goed als we iets over papierknippen kunnen ontdekken. Dit jaar bekeken we een tentoonstelling over ‘Spitzenbilder’ in het Oostenrijkse Linz. Het Landesmuseum had uit haar grote verzameling een mooi overzicht gemaakt en we geven graag iets door van wat we er zagen en leerden.

De naam ‘Spitzenbilder’ komt van de manier waarop deze prentjes gemaakt zijn: zeer fijn uitgewerkte versieringen, die doen denken aan kanten kleedjes. Je zou het kunnen vertalen met ‘kantknipsels’, maar ze zijn uitgesneden met pennenmesjes, meestal uit perkament. Dit materiaal is gemaakt van de huid van ongeboren lammetjes (velijn). Het werd met 4 spijkers op een plankje gespannen. De gaatjes zijn vaak nog zichtbaar en werden soms wel in een bloemetje opgenomen. De symmetrie in de motieven is dus niet door dubbelvouwen verkregen. De prentjes zijn van klein formaat, zoals nu nog wel de bidprentjes voor katholieke overledenen, die worden uitgereikt bij de begrafenis. Ze zijn in de loop van de 18de eeuw in grote aantallen gemaakt, vooral in Zuid-Duitsland en Oostenrijk. Ze zijn met kleuren beschilderd en dragen een apart geschilderd miniatuurtje van een katholieke heilige of een bijbels tafereeltje. Deze heiligenprentjes of ‘santjes’ werden bewaard in kerkboeken en dienden voor de persoonlijke vroomheid en verering: daarom worden ze ook wel devotieprentjes of ‘Andachtsbilder’ genoemd.

In de tentoonstelling was een poging gedaan om in de grote verscheidenheid orde te brengen. Aandacht werd gegeven aan de ontwikkeling in de tijd, waarbij een overgang duidelijk werd van eenvoudige, schijnbaar symmetrische, naar meer krullerige uitvoering en weer terug. Tegen het eind van de 18de eeuw werd perkament te duur en ging men over op papier.
Nog later werden machinale prentjes gemaakt, maar die vielen buiten het bestek van de tentoonstelling.

Goed te zien was, dat de kunstzinnige mode ook haar invloed had op deze religieuze volkskunst. Zoals gebruikelijk liep de volkskunst een tijd achter op de officiële kunst. Pas nadat vele kerken omstreeks 1750 versierd waren met barokke rococokrullen, zie je die niet-symmetrische vormen ook terug in de prentjes en tientallen jaren nadat rococo weer uit de mode was, bleven handwerkslieden ze nog gebruiken.

Wie maakten die prentjes? In de eerste plaats waren er de snijders en de schilders. Waarschijnlijk werkten die in ateliers en het ligt voor de hand om aan kloosterarbeid te denken. Daarvoor zijn wel een paar aanwijzingen, maar het zou heel goed kunnen dat in pelgrimsplaatsen ook leken hun ateliers hadden, waarbij hele gezinnen bezig waren met dit priegelwerk. Door de opbouw van de prentjes te vergelijken kon met in de tentoonstelling een aantal ‘Werkstätten’ aannemelijk maken, maar dat helpt ons niet veel verder, omdat men in eenzelfde atelier immers best verschillende motieven kon toepassen.
Er is eigenlijk heel weinig bekend over de plaatsen waar ze gemaakt zijn. Nog steeds is het bijna onmogelijk om die ateliers te lokaliseren. Wel probeerde men de prentjes te groeperen naar de snijmotieven. Veel prentjes zijn met heel fijne takje uitgewerkt, die men aspergetakjes noemt. Ook komt regelmatig een kunstige knoop voor in de vorm van een liggende 8  (symbool voor de eeuwigheid) met een hart erin. (Dit motief komt ook veel voor in de knipsels van de Zwitserse knipper Hauswirt.) De pelikaan verwijst naar opofferende liefde, terwijl de gekroonde tweekoppige adelaar wijst op Oostenrijkse herkomst.

Wat de geschilderde heiligen betreft, zijn er al evenmin veel aanknopingspunten. Natuurlijk komt Maria veel voor, met het kindje Jezus, of met de gestorven Jezus (Piëta). Jezus als blozend jongetje was in die tijd favoriet in de nonnenkloosters, maar natuurlijk ook de gekruisigde Jezus. Vader Jozef en de traditionele grootouders Joachim en Anna, en ook Johannes de Doper waren populair. (Zie het Lam Gods, Agnus Dei.) En dan die eindeloze reeksen van martelaren, zoals Catharina, Agnes, Magdalena, Barbara en de latere heiligen, zoals Ignatius, Franciscus, Johannes Nepomuk, Elisabeth. De laatste twee leefden in midden-Europa, en zo komen ook St. Wenzeslaus en St. Stanislaus voor, die in de Nederlanden nauwelijks als voorspraak aangeroepen worden. (Of onderschatten we de volkse vroomheid?)

Waarschijnlijk werden de prentjes over grote afstanden verhandeld, bijvoorbeeld langs de Rijn, want ook in Nederland zijn ze wel te vinden. De musea voor religieuze kunst in Breda en Uden hebben grote collecties devotieprentjes, met veel ‘Spitzenbilder’ uit het Duitse taalgebied. In een oude Knip‑Pers staat een artikel over dit onderwerp. Geknipte of gesneden devotieprentjes van perkament met een geschilderd heiligenportret zijn ook wel in de Nederlanden gemaakt, maar die zijn toch heel anders dan de Duitse. Naar ons idee zijn ze meer verwant aan de vroeg-barokke versieringen die de Nederlandse perkamentsnijder Frederik Hendrik van Voorst gebruikte.

Frederik H. van Voorst, 1716

Opmerkelijk was dat de tentoonstelling nu juist begon met een groot perkament snijdsel van deze Van Voorst, die in 1716 een wapenstuk had gemaakt voor de Nijmeegse magistraat. Het was ooit door een Oostenrijkse gezant in Nederland gekocht en hangt nu te pronk in Linz. Dit snijdsel heeft vooral vanwege de techniek en het materiaal verwantschap met de ‘Spitzenbilder’. Het was voor ons, die een studie van Van Voorst gemaakt hebben, heel leuk om dit stuk nu in het echt te zien.

Ten slotte, uit het feit dat wij in Zeeland veel 18de‑eeuwse Duitse devotieprentjes vonden, hebben wij verondersteld dat Jan de Prentenknipper ze ook gekend heeft en zo het idee kreeg voor zijn eigen bijbelleggertjes, die ongeveer dezelfde afmeting hebben.

Joke en Jan Peter Verhave

Bronnen:
Spitzenbilder, Pergamentschnittbilder aus den Beständen des OÖ. Landesmuseum Linz 2001.
Verspaandonk, Kant- en Knipselprentjes DI II, Knip-Pers 1988-1.
J.P. Verhave, Konststucken van snijden, Antiek 20, maart 1986 (ook als catalogus expositie Museum Commanderie van St. Jan, Nijmegen, over F.H. van Voorst).

N.B. Grootte knipwerkjes: “klein formaat, zoals nu nog wel de bidprentjes voor katholieke overledenen”.