Vier achttiende eeuwse knipkunstkabinetten III, Nieuwsbrief 1993-4

Jan Kopper (1714-1788)

De vrij recente ontdekking van de “Beschryving van het Vorstelyk Konstcabinet van Papiere Snykonst, gewrocht en nagelaaten, door den heere Jan Kopper” heeft duidelijk gemaakt waaruit de verzameling zelfvervaardigde kunststukken van deze Rotterdamse bakker heeft bestaan. Waren al eerder interessante biografische gegevens en vermeldingen over de papierkunst van Kopper bekend geworden, de gevonden gedrukte beschrijving van Koppers kunstkabinet betekende een antwoord op vele vragen over de activiteiten van deze knipkunstenaar. De beschrijving bevat ook een vlot te lezen levensschets en twee lofdichten. In die levensschets zijn enige nieuwe gegevens aan te treffen.

Er blijkt uit dat Kopper reeds op jeugdige leeftijd met  papierknippen is begonnen: “In zyn eerste jeugd sneed hy reeds Scheepjes, Gezigtjes en andere voorwerpen, doch zeer onvolmaakt, ten opzicht van zyn volgend werk, hoewel met meer zwier als men van kinderen zulks gewoon is.. .“. Koppers eerste vrouw, Maria Lievingston, was ziekelijk van aard, zodat hij nogal aan huis gebonden was. Zij raadde hem “. . .de oeffening der Zang- en Speelkonst af (…) en dit was het tydstip waar in hy de schaar opvatte, om in zyn reeds begonne knipwerk meer vordering te kunnen maaken..”. Maria overleed in 1760, Kopper hertrouwde in 1762 met Sara van Vlugt, die echter al een jaar later in het kraambed stierf. De onbekende auteur van de levensschets schrijft over deze treurige gang van zaken: ‘.. .Dit trof KOPPER zoodanig dat hy in ‘t vervolg van den gehuwden staat afzag, zig van zyn affaires ontdeed, en het eenzaam leven verkoos, houdende met een dienstmaagd huis, die hem tot zyn dood bij bleef. . .“Jan Kopper richtte zich nu volledig op de papierknipkunst: “Nu leidde hy zig met de borst op zyn geliefde konstwerk toe, en spande alle zyne vermogens in om zig daar in te volmaaken. Hy slaagden in zyn oogmerk, want over de schoonheid en menigvuldigheid van ‘s mans Konststukken moet men zig verwonderen. .“. Het knipwerk van Kopper wordt in de levensschets uitbundig geprezen en vermeld wordt dat dit niet alleen aanwezig was in “nagelaate Cabinet° maar ook in “nog grooter aantal in Frankryk, Engeland, Duitschlan en voornamelyk in deze Republiek in Konstkamers en Vorstelyke vertrekken (…)“

De schrijver van de schets laat verder weten: “…‘s Mans uitmuntend Konstcabinet van Papiere Snykonst berust thans by de Heer D. VAN STIPRIAAN, Koopman op de Hoogstraat, op de hoek van de Lamsteeg, te Rotterdam, derde Zoon van des overledenen eenigste Zuster.. “.
Die zuster, Agatha Kopper, wonend te Oudewater, was door Jan benoemd tot erfgenaam en dus eigenaar van zijn knipkunstverzameling. Agatha stierf in 1798, in 1799 zijn de “liefhebberijen” van Kopper getaxeerd en gelijkelijk verdeeld onder vier familieleden. Zo is het knipwerk van de Rotterdarme bakker verspreid geraakt.

Het boekje (levensschets, lofdichten en beschrijving van de verzameling) is waarschijnlijk door Koppers familie kort na zijn dood uitgegeven, wellicht samen met het door Hendrik Roosing gegraveerde portret van 1789 naar een schilderij van Nicolaas Muys uit 1773. Het zal niet bedoeld zijn geweest om zo voor het geheel een koper te vinden, maar moet meer gezien worden als een eerbetoon aan de papierknipkunstenaar. Uit de boedelinventaris van Jan Kopper blijkt niet dat hij zijn knipwerken al in een kabinetkast had ondergebracht, in tegendeel zijn knipsels konden op diverse plaatsen in zijn huis worden aangetroffen, van het afgeschoten kamertje op zolder tot in de keuken. De boedelrekening van 1799 (opgemaakt na het overlijden van Agatha) toont echter de kosten voor het maken van een “rariteitenkas” door timmerman Sandoz. Het heeft er daarom alle schijn van dat de familie voor Kopper een monument heeft willen oprichten in de vorm van een kunstkabinet. Ook na de dood van Koppers erfgename veilde men de kunstwerken niet, maar zorgde ervoor dat ze in de familie bleven. Hoe Koppers kunstkabinet er precies heeft uitgezien blijkt uitvoerig uit de achttien pagina’s tellende beschrijving: “…Dit konstryk Cabinet, bestaat uit eene verzameling, van circa 100 Stukken alle in lysten met glazen; meestal van de schoonste en uitvoerigste, die de Heer KOFFER (…) heeft gewrocht. . .“ en voorts uit acht “geheele SCHEEPEN”, “Eenige TABAK en SNUIFDOZEN, met uitmuntende stukjes in de deksels”, “Eenige RINGEN, waar in de schoonheid van ‘s mans konst uitblinkt” en een portefeuille met papieren snijsels “die geen gering gedeelte van zyn Ed: konstwerk uit- maakten”. Tenslotte twee pronkstukken:”.. .Den TEMPEL van SALOMON en de ZAAL met het PARADEBED van Zyne Doorluchtige Hoogheid, W.C.H.FRISO, Gr. Ged. . . »‘Die papieren stukken stonden op een afzonderlijke tafel onder een glazen stolp. Na dit overzicht volgt een beschrijving van de vorm en indoud van het kunstkabinet: “. . .Het Cabinet zelfs, bestaat uit zes kasten, of vakken, drie aan drie, neevens den anderen…”. In het middelste vak van het eerste drietal bevond zich het door Muys geschilderde portret van Jan Kopper. Daarboven het portret uit wit papier van de Rotterdamse predikant Petrus Hofstede en ter weerszijde ervan twee ingelijste “door elkander gesneede boek- en kaartenbladen”. In dit vak zijn tevens opgenomen twee maritieme voorstellingen in lijst en vijf maritieme knipsels in kastjes. Twee ervan zijn niet gemaakt uit wit, maar van “gecouleurt papier”.

In het vak rechts hangen tien stukken, alle maritieme voorstellingen, zoals “eene Groenlandsche WALVISCHVANGST” en het “hardnekkige GEVECHT, tusschen het Fransche Fregat, la Belle Poule, en het Engelsch Fregat d’Aretbuse, den 17 Juny 1778”. In het linkervak eveneens tien stukken, waaronder “een gezicht van, voor de WILMSTAD; op den voorgrond zeilt een Fregat en eenige gints en weder zeilende Scheepen, Poonen en Veerschuiten; in ‘t verschiet eene Vuurbaak en een Zeedorp”. Dan volgt een beschrijving van het tweede drietal kasten of vakken. In het middelste vak hangen 18 stukken ingelijst in vergulde of zwarte lijsten. Ook hier weer voorstellingen met schepen met soms op de ach tergrond een kustgedeelte, een haven of een dorp. In het vak rechts hiervan 22 stukken met maritieme voorstellingen, Rotterdamse onderwerpen (“een gezicht van de LEUVEHAVEN”, “een uitmuntend gezicht van het WESTERSCHE OUDE HOOFT”), gezichten op de havens van Amsterdam en Harlingen en het portret van Maarten Luther. In het vak links ook 22 stukken, waaronder diverse Maasgezichten en het portret van Johannes Calvijn. De inhoud van de (open) vakken is nu duidelijk, maar het kunstkabinet bestaat uit meer. Er worden nog vijf ingelijste stukken vermeld, zoals “Een extra fraaije BUITENPLAATS’ en “Eene zeer uitvoerige bolle ZEE”. In een lade bevonden zich zestien snuif- en tabaksdozen met knipsels in de deksels gemonteerd. Diezelfde lade bevatte ook acht zilveren en gouden ringen “waar in Zeetjes, met Scheepjes, zeer klein, echter schoon en uitvoerig”. Verder een portefeuille met 22 snijwerkjes. Het overzicht ( 3 ) eindigt met de vermelding van de Tempel van Salomo (die gemaakt is uit wit papier, maar waarvan onderdelen verguld of verzilverd zijn), het Paradebed van W. C . H . Friso (naar een afbeelding van J . Punt uit 1752) uitgevoerd in zwart en wit papier en een    “extra ordinair schoon FREGAT” uit gekleurd papier. Deze drie stukken stonden onder glazen stolpen opgesteld. Tenslotte nog: twee maritieme voorstellingen, twee Oranjebomen in kuipjes en drie, gekleurde onvoltooide schepen, “zynde deeze, de laatste Konstwerken van den Heere JAN KOPPER”.
Inmiddels zijn enige knipsels van Jan Kopper opgespoord, zoals een doosje met een knipsel in het deksel en een serie van 10 maritieme voorstellingen (bezit van de familiestichting Blussé van Oud-Alblas,nu in bruikleen bij het Maritiem Museum in Rotterdam).          De ontdekking van de beschrijving van Koppers kabinet van papierknipkunst maakt het mogelijk nu gerichter naar het werk van de Rotterdamse bakker in particuliere en museale verzamelingen te speuren.

Door Henk van Ark.
Dit artikel verscheen eerder in Nieuwsbrief 1994-3 van Stichting W. Tj. Lever.