Portretten van Knipkunstenaars, Steven Blankaart, Nieuwsbrief 2005-3/4

Deze keer wil ik u iets vertellen over een man die naast zijn studie en beroep tijd vond om zich met de schilderkunst, de dichtkunst en met de “papieren snykunst” bezig te houden. Steven Blankaart (1650-1704) – zijn naam wordt ook geschreven als Blanckaert, Blanckaardt en Stephanus Blancardus – stamde uit een oud aanzienlijk Nederlands geslacht dat verschillende bestuurders en geleerden heeft voortgebracht.
Zijn vader, Nicolaas Blankaart (1625-1702) studeerde in Leiden Oosterse talen en geschiedenis en gold als student al als een groot geleerde. Op 23-jarige leeftijd werd hij door de graaf van Bentheim tot hoogleraar wijsbegeerte en geschiedenis aan het gymnasium in Steinfurt aangesteld en enkele jaren later tot Raad en Minister van de graaf Zo begon een lange carrière waarin hij hoogleraar in de geschiedenis en oudheidkunde aan de Illustre School in Middelburg was, historieschrijver van die stad, daarnaast een studie in de geneeskunde afrondde en promoveerde op een proefschrift over de pest aan de universiteit van Harderwijk, daarna korte tijd als arts werkte en vervolgens professor aan de universiteit van Franeker werd. Tot slot werd hij lijfarts van prinses Albertine Agnes en kreeg hij het toezicht op de opvoeding van haar zoon Hendrik Casimir. Een lange lijst publicaties getuigt van zijn zeer werkzaam leven.

In februari 1650 was hij met Maria Eversdijk getrouwd. Het jonge paar had zich gevestigd op de Lange Viele in Middelburg waar op 24 oktober 1650 hun eerste zoon Steven geboren werd. In de jaren daarna volgden nog 6 kinderen. Steven bezocht de Latijnse school in Middelburg en omdat hij arts wilde worden, ging hij daarna enige tijd in de leer bij een apotheker om zich te bekwamen in de kruid- en scheikunde waarna hij wijsbegeerte en geneeskunde ging studeren aan de Hogeschool in Franeker waar hij op 18 december 1674 tot doctor in de wijsbegeerte en geneeskunde promoveerde, evenals zijn vader 10 jaar eerder. Hij vestigde zich als arts in Amsterdam en bleef daar zijn verdere leven wonen. Op 3 maart 1682 trouwde hij met Isabella de Carpentier. Ze kregen 2 zoons waarvan er een op 4-jarige leeftijd aan de kinderpokken overleed. De andere studeerde en promoveerde tot doctor in de rechten en werd raadsheer in de Kamer van Justitie der Stad en Lande van Vianen.

Als ontspanning beoefende Steven de schilderkunst, de dichtkunst en de zogenaamde “papieren snykunst”. Tijdgenoten waardeerden zijn prestaties wel, maar latere critici beoordeelden zijn kunstzinnige uitingen als zeer middelmatig, Helaas kunnen wij er geen oordeel over vellen, want er is niets van bewaard gebleven. Dat in tegenstelling tot zijn talrijke verhandelingen over meestal medische onderwerpen, gebaseerd op de moderne inzichten van zijn tijd en persoonlijke ervaringen, opgedaan in zijn praktijk als arts (praktizijn). Over die moderne ideeën schrijft hij in zijn “De Kartesiaanse Academie, ofte Institutie der Medicijne, behelsende de Gantsche Medicijne: bestaande in de leere der gesondheid en desselfs bewaringe, alsook der ongesondheid en haar herstellinge“. (1683) Hij draagt het boek op aan twee hoogleraren uit Franeker, een doctor in de geneeskunde uit Amsterdam en aan Jakob Leeuw, een taalkundige. Hij volgt in het boek de leer van Cartesius (René Descartes), die een nieuwe filosofische kijk op de wetenschapsbeoefening had: “niets aanneniende als ‘igene klaarlyk en onderscheidenlyk, sonder daar aan te konnen twyfelen, te begrypen is”. Hij wilde niet voortbouwen op de Griekse geleerden. “De Kartesiaanse Academie” bestaat uit vier delen: Physiologie, waarin hij het functioneren van het menselijk lichaam beschrijft. Deel twee gaat over voedingsmiddelen en geeft een uitvoerige beschrijving van de goede en kwalijke effecten die voeding ten gevolge kan hebben. Sommige van zijn aanbevelingen doen verrassend modern aan, zoals het eten van gemengd brood (half tarwe, half rogge) liefst met zemelen en het nuttigen van veel plantaardig voedsel en vruchten. Water is als drank het beste en bier en wijn dienen met mate gebruikt te worden. Maar niet al zijn adviezen zijn zo modern. Het drinken van vruchtensappen en karnemelk is uit den boze, veel te zuur! Tabak daarentegen kan niet veel kwaad. Integendeel, in “Gebruik en Misbruik van de Thee, Tabak en Coffee” 0686) schrijft hij: “Er is niets beter, ja selfs niets zo goed, wanneer men de geest wil inspannen en ‘t verstand in diepe bespiegelingen, in ‘t onderzoek van waarheden en de naspeuringen van deugd en wetenschappen te werk wil stellen, als een pyp tabak”. Verder geneest tabak tandpijn en “raauwheid en pyn in de keel”. Met een vooruitziende blik merkt hij op dat het zelfs voor vrouwen dienstig kan zijn dat ze roken en mogelijk zal hij die tijd nog beleven. Hij heeft het zelfs een keer gezien in de trekschuit. Het derde deel bevat een uiteenzetting over de ziekteleer of pathologie en in deel vier komt de geneesmiddelenleer met een beschrijving van de producten uit de apotheek aan bod.

Blankaart bevorderde met dit soort publicaties de democratisering van de wetenschap, wat hem niet door al zijn tijdgenoten in dank werd afgenomen. Wetenschap moest tot een kleine selecte kring beperkt blijven, vonden zij. Bovendien vonden zijn collega’s zijn theorieën met wetenschappelijk genoeg, omdat veel van zijn werken gebaseerd waren op ervaringen en observaties in zijn eigen praktijk. Zo schreef hij een verhandeling over de pokken nadat een zoontje op 4-jarige leeftijd aan die ziekte overleden was en in het voorwoord van “Verhandelinge van de opvoedinge en ziekten der kinderen” (1684) vermeldt hij het boek pas te hebben kunnen schrijven nadat hij zelf kinderen had. Aan alle aspecten van de opvoeding, beginnend bij de geboorte, wordt aandacht besteed. Direct na de geboorte moest met borstvoeding begonnen worden wat toen door de meeste artsen juist niet verstandig gevonden werd. Blankaarts commentaar luidde: “Men moet niet wijser wesen als den Maeker, welke een eerstgekraamde Vrouw de borsten met melk geladen gegeven heeft”. Ook in andere kwesties trok hij zich weinig aan van afwijkende (lees: ouderwetsere) opvattingen van zijn collega’s. Hij betitelde hen -met enige arrogantie- als “naamdokters“. Vrouwen die een min voor hun baby willen krijgen van hem ook de wind van voren: “… ‘t Is dikwijls datse aan de kinderen niet verbonden willen sijn, en geern geselschappen frequenteeren, of andere jufferlijke besoingies willen waarnemen, waar door se anders van de kinderen werden gefrustreert. Sulke Moeders sijn seker geen kinderen waart“. Een voedster is alleen in geval van nood toegestaan. Zo’n vrouw moet aan talloze voorwaarden voldoen wat betreft haar lichamelijke conditie, het voedsel dat ze gebruikt en de hoeveelheid, haar gedrag en ze moet bovenal godvrezend zijn, want “alle slechts komt met de melk mee“. Verder geeft Blankaart voorschriften over de bereiding van de pap, het wassen van de kinderen, het bedje, het verschonen (hygiëne vond hij erg belangrijk), het leren lopen, de noodzakelijkheid van speelgoed, het gebruiken van de rechterhand (desnoods de linker vastbinden!), het nut van spelen en praten met de kinderen. Dat leidt volgens hem tot latere studie. Zo gaat het tientallen bladzijden door. Leuk om te lezen en in die tijd waarschijnlijk revolutionair, maar slechts weinig mensen zullen in de omstandigheid verkeerd hebben om hun kinderen zo’n ideale opvoeding te geven, laat staan een boek te kopen en het ook nog te kunnen lezen. Het tweede deel van dit boek is een verhandeling over de kinderziekten en het genezen ervan. Vrijwel elke ziekte werd in die tijd beschouwd als een strijd tussen zouten en zuren in het lichaam. Die strijd woedde in de “pijpen en vaten of huisjes, groote en kleene zeer van elkander verschelende” waaruit het lichaam is opgebouwd. Verder kon het bloed te dun of juist te dik zijn, evenals het slijm. Veel medicijnen werden van planten gemaakt, maar ook gedroogd en daarna fijngemalen dierljk materiaal werd toegepast. Zo kon de strijd tussen zouten en zuren in het lichaam het best bestreden worden met fijngewreven kreeftenogen. Zoals dit boek een vroege voorloper lijkt te zijn van de 20ste eeuwse dokter Spock, zo lijkt Blankaarts “De borgerlyke tafel om lang sonder ziekten gesond te leven” (1683), dat het vorige boek gedeeltelijk overlapt, wel een vroege uitgave van het Voorlichtingsbureau voor de voeding. Men dient voortdurend alert te zijn op koude, zure en zoute spijzen. Voorts geeft Blankaart allerlei informatie over levensmiddelen, de voedingswaarde ervan, de bereiding van gerechten, de samenstelling van de maaltijden, de manier van slachten (voor elke diersoort apart beschreven), het belang van hygiëne bij de bereiding van voedsel en de noodzaak van drinken -liefst water- bij het eten.

Zelfs voorschriften over de wijze van opdienen, het aansnijden van groot vlees, zoals speenvarken of de kop van een wild zwijn, de zithouding tijdens het eten en de tafelmanieren ontbreken niet. Dat Blankaarts theorieën bij de bevolking aansloegen blijkt wel uit het grote aantal herdrukken, vaak met aanvullingen, dat zijn boeken beleefden en de vele vertalingen vooral in het Duits. In het voorwoord van de Duitse vertaling van de “Nieuw-ligtende Praktyk der Medicijnen en Verhandeling van de nieuwe Hedendaegze Chymia”, een standaardwerk destijds, heet het dat dit werk van Steven Blankaart “von grosser Curiositüt und Nutzbarkeit, dergleichen niemahien, so lange die Welt gestanden, an das Tagelicht gekommen is!”. Hij wordt daarin “weltberühmt” genoemd. Dit werk verscheen voor het eerst in 1678 en werd tot 1735 regelmatig herdrukt. Tot 100 jaar na zijn dood werd het nog gebruikt. Het werd evenals veel van zijn andere boeken uitgegeven door Johannes (Jan) ten Hoorn, boekverkoper over ‘t Oude Heeren Logement in Amsterdam.

Andere medische onderwerpen waar hij over schreef waren o.a. scheurbuik, jicht, legerziekten, chirurgie, het balsemen van lichamen en geslachtsziekten (Venusqualen). Daarnaast hadden ook de plant- en dierkundekunde zijn belangstelling, een arts in de 17e eeuw was meestal ook botanicus. In “Herbarium of Kruid-Boek” (1698) bespreekt hij maar liefst 510 mossen, hogere planten, heesters en bomen en hun betekenis voor voedsel en medicinaal gebruik.

In 1688 schreef hij “Schouwburg der rupsen” naar aanleiding van het geloof in de “zelfwording” van kleine diertjes in water of bedorven voedsel. De gangbare opvatting was, dat wonnen, rupsen en maden daarin vanzelf ontstaan. Hij verwierp die theorie en bewees in een wetenschappelijke redenering, dat onder andere menselijke wormen kunnen ontstaan door het eten van rauw (ongewassen) voedsel of zoetigheid waarop vliegen of andere insecten hun eitjes gelegd hebben. Bacteriën en andere ziekteverwekkers kende men nog niet. Behalve over dit onderwerp vertelt hij ook over de ontwikkeling van spinnen, torren, vliegen, bijen, kevers, slakken, aardwormen en vlinders, wier levenswijze en levenscyclus hij nauwkeurig bestudeerd en getekend heeft. Hij kweekte veel van deze diersoorten zelf op en correspondeerde over zijn bevindingen met andere geleerden. Hij betreurde het dat hij van Surinaamse vlinders, die hij waarschijnlijk alleen van afbeeldingen gekend heeft, niet de eieren en rupsen had om ze op te kweken en dat hij geen tijd had dat land te bezoeken. Het is niet onwaarschijnlijk dat dit boek Maria Sybilla Merian aangezet heeft tot haar reis naar Suriname in 1700.

Hij was ook de uitgever van het eerste medische tijdschrift, het “Hollands Jaar-Register der genees- en natuurkundige aanmerkingen van gantsch Europa”. Het verscheen van 1680-1688.

Over Blankaarts persoonlijk leven, bijvoorbeeld waar hij woonde, met wie hij bevriend was of beroepsmatig contact had, tot welke kerkelijke gezindte hij behoorde, heb ik niets kunnen vinden. Over zijn kunstzinnige uitingen wordt alleen melding gemaakt in biografische naslagwerken. De authentieke bronnen die deze gegevens geleverd hebben heb ik met kunnen achterhalen. Desondanks vonden we het de moeite waard om u met deze interessante 17 eeuwse arts kennis te laten maken

door Atty Broer

Geraadpleegde literatuur:
– “Nieuw Nederlands Biografisch Woordenboek”, P.C. Molhuysen en K.C. Kossman, Leiden, 1911-1937
– “Biografisch woordenboek der Nederlanden”, A.J. v.d. Aa, Haarlem, 1852-1878
– “Geletterd Zeeland”, De la Rue in “Levensberichten van Zeeuwen”
– “Bijdrage tot de studie der werken van Stephanus Blankaart”, Prof. Dr. J.J. Vandevelde, Gent, 1924
– “Stephanus Blankaart, Medicyne doctor, en Praktizyn”, door A.J.J. v.d. Velde, bij het derde eeuwgetij zijner geboorte, 1950
– Alle in de tekst genoemde boeken van Steven Blankaart zelf

Dit artikel verscheen eerder in de Nieuwsbrief 2005-3/4, een uitgave van Stichting W.Tj. Lever.