Jan Goeree en Joanna Koerten, Papyria 10

Tot het Stamboek van Joanna Koerten behoorde een blad met een gedicht van Johannes Vollenhove en een tekening van Jan Goeree. Dit blad is bekend geworden omdat Catharina van de Graft de tekening heeft gebruikt als illustratie bij haar artikel “Papieren knip-en snijkunst, vroeger en nu” in het tijdschrift Historia (jrg.13, nr. 7). Zij gaf deze tekening het onderschrift “Het kabinet van een knipprentenverzamelaar” mee, maar Robert-Jan te Rijdt heeft in 1997 duidelijk gemaakt dat deze tekening, die gevat is in een vignet en als onderschrift heeft “Uit kleine arbeid, grote roem”, weergeeft hoe geleerden opgezette insecten bestuderen, de kleinste en meest wonderlijke creaties van de Schepper [1]. Volgens Te Rijdt is dat geen directe verwijzing naar de knipsels van Koerten, maar indirect is dat natuurlijk wel zo. Die kleine insecten zijn namelijk heel goed vergelijkbaar met het ragfijne werk van Koerten waarmee zij ook grote roem wist te verwerven en daarmee ook de Schepper eerde. Dat geleerde heren in antieke gewaden die wonderlijke diertjes (en in wezen dus ook het werk van Koerten) nauwkeurig en bewonderend bestudeerden, was precies wat Koerten en haar man wilden. Het was de religieuze en wetenschappelijke wereld waarin zij graag verkeerden.

Jan Goeree (1670-1731) was een tekenaar en graveur die vrijwel uitsluitend voor uitgevers van boeken en prenten werkte. Als ontspanning maakte hij gedichten in een vaak uitgelaten-luimige stijl en in puntdichten. Het is dan ook niet verwonderlijk dat hij zijn portret (door Valkenburg en J. Houbraken) voorzag van een eigen onderschrift. Dit luidt:

Wie vragen mogt naar JAN na dat hij was verdweenen,
En in een Geest herschept die spieren heeft noch beenen,
Dus was hij van postuur, van oogen, neus en mond
Gelooft dit schilderij, ‘t is of hij voor uw stond”.
[2]

De aanleiding voor zijn tekeningen was bijna altijd een prent en het is daarom opmerkelijk dat zijn meest ambitieuze en historisch interessante tekening ontworpen werd als titelblad, waarvan vast stond dat dit nooit als gravure zou worden uitgebracht.

Daarom maakte hij gebruik van een meer uitgewerkte, op uiterlijke effecten gerichte techniek die bestond uit een schilderachtig samenspel van bruine en grijze wassingen van inkt tussen de partijen op voor- en achtergrond. Van Eijnden en Van der Willigen schrijven hierover: “Goeree was rijk in vinding, verstandig in het ordonneren en schikken der deelen van Zijne onderwerpen, en kende de uitwerking van het licht en bruin zeer wel, waardoor zijne voorstellingen behagen en krachtig uitkomen: maar de omtrekken zijner beelden zijn veeltijds onnauwkeurig van teekening en koel van uitdrukking, de plooien der kleeding gemanierd en onachtzaam behandeld; doch Zijne uitvoering met het graveerijzer en de etsnaald is vrij en meesterachtig”.

De tekening was al wel bekend, maar kwam pas goed in de aandacht door de vondst van een beschrijving, gemaakt door David van Hoogstraten, waarschijnlijk kort na het overlijden van Koerten. Deze beschrijving wordt door Te Rijdt als volgt weergegeven:

“Hoofdfiguur van de voorstelling is Minerva als beschermer van de Kunsten, toepasselijk vergezeld door een papierknippende putto. Ze wordt geflankeerd door reliëfs met afbeeldingen van de riviergoden van IJ en Amstel, en heeft zojuist de tekst geschreven van het titelblad van het bezoekersboek “dat melt den aert der dingen/Van allerlei soort gebooren in verstand/Van edle Geesten en verheven Kunstenaeren“. De drie Kunstvormen waarin in zulks gebeurde, zijn de andere hoofdfiguren op de tekening: Apollo als god van de Dichtkunst, de personificatie van de Schrijfkunst- het Stamboek bevatte van meet af aan blijkbaar vele calligrafieën!- en Pictura als godin van de Teken- en Schilderkunst. Met haar penseel wijst ze laatste op een tondo met een afbeelding van Fenix die uit zijn as verrijst ten teken dat een kunstenaar door zijn werken eeuwig zal voortleven. Links daarvan een afbeelding van Pygmalion geplaatst als zinnebeeld van kunst die zo levensecht kan zijn dat men er door begoocheld wordt. Rechts is een zinnebeeld van Kunst die de Natuur vervolmaakt, geïllustreerd door Minerva die met de schaar een in een haag geschoren vaas bijknipt. Door de lucht wordt een portret van Joanna Koerten gesleept, voorafgegaan door de Faam die de lof over de schaarkunstenares voortbazuint. Centraal in de voorstelling hangt het object waarom alles hier draait, de schaar, omlijst door het zinnebeeld van de eeuwige roem, een slang die in zijn start bijt en omwonden is door lauwertakken. De Schrijfkunst wijst op het bijschrift, ongetwijfeld een puntdicht van Goeree zelf “Wat denkt u kunstenaars/Valt deeze kunst niet schaars“. Op de voorgrond zijn enkele van Johanna ‘s knipsels afgebeeld: het wapenschild van haar zo geliefde Amsterdam dat “haar wieg en graf” was, daarboven een ovaal portret van koning-stadhouder Willem III; rechts in de hoek-onder de afbeelding van de riviergod van de Amstel- een portret van Frederik III van Brandenburg, geheel vooraan een half zichtbaar allegorisch knipsel dat niet thuis te brengen is, en een rol met, volgens David van Hoogstratens gedicht knipsels die in de voorstelling geen plaats meer konden krijgen. De ingelijste afbeelding van het scheeprijk IJ uiterst rechts is geen knipsel maar kan geïdentificeerd worden als het ingelijste kabinetschilderij door Abraham Storck dat in Koertens nalatenschap voorkomt, of als de weerga ervan door Adam Silo. Aan de voeten van Minerva ligt zeer herkenbaar een knipsel dat recent is opgedoken en daarom moet worden toegevoegd aan de relatief korte lijst van bewaard gebleven werken door Joanna Koerten. Het is de in de lofdichten meermaals bezongen afbeelding van de Romeinse Vrjheid zittende op een troon en omgeven door de portretten van de eerste twaalf keizers. In de (later aangeplakte) onderrand zijn twee verzen van Abraham Bogaert gesneden, één op de voorstelling en één op de kunstenares. Als een der weinige knipsels van Koerten is dit stuk gesigneerd en gedateerd “Joanna Koerten/Blok/Amsterd. 1697”. De keuze voor deze voortelling moet voortkomen uit de opmerkelijke fascinatie voor de Romeinse oudheid waarvan omstreeks 1680-1725 het Amsterdamse culturele milieu zo vaak getuigde, waar waarover we thans nog heel weinig weten. In Goeree ‘s tekening blijkt deze fascinatie ook uit de aanwezigheid van portretmedaillons van Julius Ceasar en keizer Augustus links en rechts bovenaan in de verder geheel op Amsterdam toegesneden voorstelling. Op de achtergrond links is een hofgezicht te zien dat in dezelfde geest aangeeft hoezeer verbeeldingen van grootse klassicistische praalgebouwen de Amsterdamse kunstenaars in die tijd voor ogen zweefden. Rechts op de achtergrond ten slotte ziet men een scene die aangeeft waarvoor het bezoekers boek eigenlijk bedoeld was: een exotisch geklede heer betreedt met zijn gevolg een zaal, geleid door de Nieuwsgierigheid die herkenbaar is aan de oren op haar kleed omdat zij opvangt wat door anderen verteld is. Over de identiteit van de vorst die Koertens papieren schaarjuwelen komt bewonderen, doet het gedicht geen uitspraak. Het ligt uiteraard voor de hand om aan de boomlange tsaar Peter de Grote te denken. Hij verbleef immers in 1697 ruim acht maanden incognito in Amsterdam en bezocht in de vermomming van een Rus van lagere adel diverse kunst- en rariteitencollecties, waaronder die van Joanna Koerten“.

Net als de illustratie bij het gedicht van Vollenhove heeft Goeree tekeningen gemaakt als illustratie bij zinspreuken met betrekking tot Joanna Koerten. Zoals twee illustraties bij inscripties van twee Hoornse bezoekers.

In zijn artikel bespreekt Te Rijdt verder kort nog enige tekeningen van Goeree die te duiden zijn als losgesneden Stamboek-illustraties, de inscripties, gedichten of andere teksten zijn verwijderd.

 

Het zijn emblematische voorstellingen die geen enkele verwijzing bevatten naar de schaarkunst, maar wel handelen over kunst, de bewondering die zij oogst en de arbeid die zij kostte. Kortom een perfecte verwijzing, net als “kleine arbeid, grote roem” bij het gedicht van Vollenhove, naar het werk van Koerten en de waardering en bewondering daarvoor.

Door Henk van Ark

Noten

  1. Robert-Jan te Rijdt, ”Jan Goeree, het stamboek van Joanna Koerten en de datering ervan: Delineavit et Sculpit, nr.17 (1997), p. 54.
  2. van Eijnden/A. R. van der Willigen, Geschiedenis der Vaderlandsche Schilderkunst (…), Haarlem 18 16-1840, deel 1 p.2 44-247.
  3. Te Rijdt, c., p. 49-51.

Afbeeldingen:
Papyria
dbnl.org