Het knipwerk van Stien Momber, Nieuwsbrief 2004-4

Naar aanleiding van een artikel in Cultuurbericht, het blad voor donateurs van het Prins Bernhard Fonds, over het Nederlands Museum van Knipkunst kwamen wij in contact met mevrouw Caland-Momber die ons schriftelijk liet weten dat zij knipsels, gemaakt door haar moeder ruim twintig jaar geleden, aan ons museum wilde afstaan. En op een van de Culturele Zondagen kwam ze het museum binnen met een blauwe map met prachtig ornamenteel knipwerk. Ook waren er enige mapjes bij met Chinees-knipwerk en een interview met Stien Momber uit een helaas onbekend tijdschrift. Hieruit citeren wij de volgende zinnen die een goed licht werpen op Stien Momber en haar werk. Het interview wordt gehouden aan de koffietafel: “…Fijn om te doen maar niets bijzonders, iedereen kan het”, zegt Stien Momber als we bij een heerlijk kopje koffie een babbeltje maken in het gezellige, sfeervolle en gastvrije huis in Wijdenes. Ze heeft vele tientallen – of zijn het er wel al honderd?- knipsels gemaakt, die als smaakvolle wandversiering in menig huis een plaatsje hebben gevonden. Hoe ze er toe gekomen is? “Och”, vertelt ze heel eenvoudig, je weet, mijn werkzaamheden liggen op administratief gebied, lettertjes, cijfertjes en alles wat er zo bij komt kijken en dat is een heleboel. Nu zocht ik, laat ik maar zeggen uit een soort liefhebberij, iets waarbij ik los kon komen van de dagelijkse dingen, iets waarop je je fantasie kunt botvieren zonder dat er al te veel kosten aan verbonden zijn, weet je. Maar toch iets dat je intensief bezig houdt en waar je je beide handen plus je hoofd bij moet houden”.

En verder: “Nu kan ik helemaal niet tekenen. Geen bloemen, laat staan dieren. Iets van dien aard tekenen en dan uitknippen, dat ging dus niet. Papier vouwen, nog eens vouwen en uit die vouwen wat uitknippen, dat ligt me niet, dat zou me beslist geen bevrediging geven. Nou, dan maar symmetrische figuren maken met wat eenvoudige hulpmiddelen: knoopjes, geldstukjes, kopjes, bordjes, schoteltjes, je kunt alles benutten. Met deze hulpmiddelen laat je al doende je fantasie de vrije loop, zo maar op z’n boerenfluitjes. En bij elk knipsel denk ik telkens weer: de volgende maak ik zo en zo”.

Ze vervolgt: “Waar je op moet letten is natuurlijk dat alles aan elkaar blijft zitten en je geen losse stukken in je handen houdt. Eerst maakte ik hoofdzakelijk ronde knipsels, dat is het gemakkelijkst en geeft een aardig effect. Nu heb ik dit uitgewerkt tot ook andere vormen, eigenlijk zonder vast omlijnd systeem, gewoon maar iets”.

Vervolgens vertelt de papierknipster over de afmetingen van het papier dat ze gebruikt en hoe ze een ontwerp maakt. De schrijfster van het artikel verzucht dat je daar maar fantasie moet hebben, maar Stien stelt kordaat: “Nee, helemaal niet, die moet en kun je aanwakkeren. Door op alle dingen die je om je heen ziet te letten, welke vorm iets heeft en hoe het in elkaar zit”. Op de vraag wat voor materiaal zij gebruikt geeft Momber als antwoord: “Als papier gebruik ik graag zwart tekenpapier, niet te dik, niet te dun, maar ik gebruik ook wel gekleurd sitspapier. Dan een schaartje. Een druivenschaartje bevalt mij het beste. Dat is een stevig schaartje met spitse punten en gelijke, grote ogen. Dat is gemakkelijk vast te houden en ligt prettig in de hand. Een gewoon borduurschaartje is al gauw gesneuveld. Een potlood en verder alles wat het huis oplevert”.

Tot zover het verhaal van Stien Momber. We zijn blij dat we haar knipsels (ook half uitgewerkte en getekende opzetten) in onze verzameling hebben mogen opnemen. Als alles meezit willen in 2006 hierover een expositie organiseren.

Door Henk van Ark.
Dit artikel verscheen eerder in de Nieuwsbrief 2004-4, een uitgave van het museum van Knipkunst en Stichting W.Tj. Lever.