Gezine Brit en haar koridon, de KoertenKoerier 5

Bij de lofdichten op Koerten en haar werk komen vier bijdragen voor van de dichteres Gesine Brit. Het zijn “Eenige kunsttrekken, toegepast op juffrou Joanna Koerten, door den vermaarden schryfmeester J.Gadelle” en twee vertalingen van Latijnse lofzangen door H.Verrijn en M.Crellius. Maar veruit haar belangrijkste gedicht is de herderszang “Koridon” dat bekend is geworden door de opname van het volledige gedicht in de kunstenaarslexica van Houbraken en Weyerman.(1) De herderszang was in die tijd een geliefde dichtvorm. In de lofdichten voor Koerten komen ook andere herderszangen voor geschreven door Hermanus van den Burg, Gerard Oudhof en Pieter Visscher.
In “Koridon”, geschreven in 1699, vergelijkt Brit het effect van de lente op de natuur met de wijze waarop Koerten levenloos papier tot leven wist te wekken, en doet dat op zo’n wijze dat ook de lezers een levensecht beeld van Koertens werk krijgen. De belangrijkste papierwerken van Koerten passeren in het gedicht de revue.

Gesine Brit (1669?-1747)(3) groeide op in Blokzijl. In 1682 verhuisde het gezin (met vader Marten Hendriks Brit en Baartje Roelofs) naar Amsterdam. Men werd daar op genomen in de doopsgezinde bij ‘t Lam en de Tooren. Gesine werd aan het einde van de 17de eeuw bekend door haar medewerking (als “geen ongeoefende liefhebberes van de dicht-konst”) aan de heruitgave van “Uyterste wille van een moeder aan haar toekomend kind” (1699) van Elisabeth Jocelin, versierd met emblemata van Jan Luyken. Haar faam in eigen kring zal zij waarschijnlijk hebben opgebouwd door (anonieme) medewerking aan doopsgezinde liedbundels Veelvuldige oefening daarin -zo stelt W.R.D. van Oostrum- kan een verklaring zijn voor Brits soepele manier van dichten, terwijl ze ook met kennis van zaken gebeurtenissen en personen verwerkt uit de Bijbel, de klassieke oudheid en de eigen vaderlandse historie.

Het meest bekend is Gesine echter geworden door haar gedichten voor Arnold Houbrakens emblematische bundel “Stichtelyke zinnebeelden”, uitgekomen in 1723.(4) Het gaat om tienregelige gedichten bij 57 prenten van Houbraken. Houbraken had Brit gevraagd het werk van de jonggestorven dichter Jakob Zeeus (1686-1718) over te nemen die dit helaas niet meer kon uitvoeren.

Zij had niet alleen snel gewerkt, maar had, zo schrijft Houbraken in zijn kort voor zijn dood geschreven voorbericht vier extra gedichten toegevoegd. Gesine werd niet alleen bewonderd door Arnold Houbraken. Ook Abraham Bogaert (1653?-1727) prees Brits “verheve zangen” en David van Hoogstraten (1658-1724) schreef een gedicht over haar dat mogelijk van toepassing is op haar geschilderde portret door de toen bekende portrettist Arnold Boonen (1669-1729):

Geen ijd’le zanggodin verwekt een heten gloed
In d’adren van Gezine, als zy voor leerzame oren
haar zang, daar engelen naar luisteren, laat horen;
Maar hem hemels Pinkstervuur beheerst haar kuis gemoed
En spreidt een helder licht en levendige stralen.
Dat weet geen schildergeest door zyn penseel te malen
“.

De inhoud van Brits dichtwerk is bijbels-zedelijk. Ze ging zowel om met Hermanus Schijn (1662-1727) van de rechtzinnige Amsterdamse doopgemeente De Zon, maar ook met Adriaan Spinneker die tot het vrijere ‘t Lam en de Tooren behoorde. Dat ze bij haar selectie van Koertens knipwerken ook dat van de moord op de gebroeders de Witt en van de beruchte “verlichte” dominee Bathasar Bekker en zijn strijd tegen bij geloof en hekserij uitkoos lijkt illustratief voor haar relatief onafhankelijke positie in religieuze kring. En voor Koerten moet daaraan worden toegevoegd, want zijn maakte niet alleen die papieren kunstwerken, maar haar werk was een interessante mix van allerlei religieuze en niet religieuze onderwerpen.

Noten

  1. Alle gedichten zijn opgenomen in de Lofdichtenversies van 1735 en 1736.
  2. M.A. Schenkeveld-van der Dussen, “Poezie als gebruiksartikel: gelegenheidsgedichten in de zeventiende eeuw”, p.75 e.v. (dbnl.org/tekst/sche3 8poezo 1); Vergilius, Bucolica Herderszangen (2003), “Tussen hoog en laag: twee eeuwen Nederlandse lyriek”, p.201 e.v.
  3. W.R.D. van Oostrum, Brit, Gesine (1669?-1747) in Vrouwenlexicon (resources. huygens.knaw.nl ) en Els Kloek (red.), 1001 Vrouwen (…), nr.410.
  4. Arnold Houbraken, Stichtelyke zinnebeelden. Gepast op deugden en ondeugden, in LVII tafereelen vertoont. Amsterdam 1723. (dbnl.org/tekst/hou005stick01). Zie ook: Riet Schenkeveld-van der Dussen (hoofred.), Met en zonder lauwerkrans. Schrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850 (…), Amsterdam 1997, p.404-407.

    Afbeeldingen van Wiki Commons en Rijksstudio.
    Door Henk van Ark, dit artikel verscheen eerder in de Koertenkoerier, najaar 2018.
    Uitgave van Stichting W.Tj. Lever.