Een bijzonder kunstkabinet, KoertenKoerier 1

De Haagse predikant Johannes Vollenhove (1631-1708) schreef verschillende gedichten over het knipwerk van Koerten. Het zijn vooral gedichten over portretten van beroemde mannen die zijn opgenomen in de gedrukte lofdichtenuitgaven. Zoals David van Hoogstraten, Petrus Francius, Cosimo III (2x), Frederik III, Willem III en Peter de Grote.

Het gedicht “Gestreelt, gekust, eer ‘t werkstuk van zyn vingeren, enz” komt echter in die boeken niet voor.[1] Toch is het blad waarop het is geschreven zeer bekend geworden. Dat komt niet door het gedicht, maar door het intrigerende vignet dat Jan Goeree er onder heeft getekend. [2] Het is een afbeelding van het kabinet van een insectenverzamelaar, die het motto “Uit kleine arbeit, grote roem” heeft meegekregen. Door Van de Graft werd deze afbeelding aangezien voor het kabinet van een knipprentenverzamelaar[i], wat begrijpelijk is want wat deed zo’n afbeelding op een blad dat met papierknipkunst en ogenschijnlijk niets met insecten te maken had?

Toch is er een goede verklaring voor te geven. Het verzamelen en bestuderen van insecten, de kleinste schepsels op aarde, wat de geleerde heren op de afbeelding doen is heel goed te vergelijken met het ragfijne knipwerk dat Koerten wist te maken. En door deze kleine arbeid zou zij zeker ook grote roem kunnen verwachten.[ii] Maar de geïdealiseerde afbeelding van het kabinet komt goed overeen met de bedoeling die Koerten en haar man met hun verzameling moeten hebben gehad. Als vaste leverancier van fraaie, uitgewerkte tekeningen voor hun collectie heeft Goeree ongetwijfeld op hun instigatie voor dit motief gekozen. Koerten en haar man Adriaan zijn ongetwijfeld ook geïnspireerd door voorbeelden van insecten- en andere kabinetten in hun tijd. Te denken valt aan de verzameling en de publicatie van Stephan Blankaart (1650-1704).

Op het titelblad van zijn “Schouburg der rupsen, wormen, maden en vliegende dierkens” (1688)[3] zien we verzamelaars druk in de weer met insecten en dozen waarin ze werden bewaard. Hetzelfde soort dozen zien we ook afgebeeld op de tekening van Goeree. [4]

Ook zien we daarop een van de heren (gekleed in voorname klassieke gewaden) voor het raam met een vergrootglas een diertje bestuderen, in de insectenkunde een bekend verschijnsel. Interessant in dit verband is ook de titelpagina van de “Amboinische Rariteitenkamer” [5] van Georg Rumphius, een uitgave uit 1705.

We zien in een prachtige zaalopstelling met beelden en opbergkasten geleerde heren in het midden allerlei voorwerpen met aandacht bestuderen. Ronduit indrukwekkend was de verzameling van Levinus Vincent, zoals we die afgebeeld zien in zijn “Wondertooneel der Nature”(1706) en het “Het tweede deel of vervolg van Wondertooneel der natuur”(1715) [6, 7,8] werkelijk een toppunt van verzamelwoede in die tijd. Bij deze kabinetten ging het dus wel om veel meer dan alleen insecten.

Rond 1690 waren in de Republiek spectaculaire kabinetten met insecten te bezichtigen. Blankaart verwees graag naar zijn mede verzamelaar Simon Schijnvoet (1653-1727). Nergens in Europa waren zulke grote verzamelingen uit- maar ook inheemse insecten te zien als hier. Nederlandse verzamelaars/onderzoekers/publicisten als Goedaert (1617-1668), d’Acquet (1632-1706), Swammerdam (1606-1678), Vincent (1658-1727), Witsen (1641-1717) en Seba (1665-1736)[iii] stonden onderling in nauw contact en onderhielden goede betrekkingen met Oost en West. Maar insecten- en rariteiten kabinetten waren niet het enige die te bezichtigen waren. In Amsterdam was op het gebied van verzamelkabinetten eind 17de, begin 18de eeuw veel te genieten. De Koertens bezochten bijvoorbeeld zelf het kabinet van muntenverzamelaar Nicolaas Chevalier (1661-1720)[iv] en werden door burgemeester en Ruslandkenner Nicolaas Witsen (die zelf ook een grote, zeer gevarieerde collectie bezat) in gezelschap van Peter de Grote met een bezoek vereerd. Die Peter de Grote bezocht behalve Koerten ook Chevalier en verzamelaars als Jacob de Wilde (1635-1721), Albertus Seba, Levinus Vincent en Frederick Ruysch (1638-1731)[v]. Dat hij Koerten met een bezoek heeft vereerd was voor de Amsterdamse papierkunstenares en haar man natuurlijk een grote gebeurtenis. Niet voor niets is hij afgebeeld op de titelbladtekening van Koerten voor haar handtekeningenboek door Jan Goeree, werd zijn handtekening nog lange tijd bewaard en knipte Koerten na zijn bezoek zijn portret[vi]. Ook de Von Uffenbach’s maakten een ruime toer in 1711 langs vele bezienswaardigheden in Amsterdam en deden daarbij Koerten aan. Zij waren goed voorbereid en bezochten allerlei interessante lieden: kunstenaars, ambachtslieden, handelaren, filosofen, verzamelaars en notabelen. Kortom, een inzichtelijke dwarsdoorsnede van de stedelijke en creatieve en culturele elite en als zodanig een zeer waardevolle bron[vii].

Met hun werk en inzet hadden de Koertens bereikt wat ze wilden. Door het kabinet en verzameling waren ze er in vrij korte tijd in geslaagd opgenomen te worden in de canon van de te bezoeken bezienswaardigheden in Amsterdam en waardering van kunstliefhebbers. Daardoor brachten hooggeleerde heren, kunstzinnige dames en leden van vorstenhuizen een bezoek aan hun kabinet en maakten zij deel uit van de theologische, creatieve en culturele bovenlaag van die tijd. Die opgebouwde bekendheid heeft Adriaan Blok na de dood van zijn vrouw in 1715 verder trachten uit te bouwen door het verstrekken van verschillende opdrachten aan kunstenaars. Toen Joanna nog leefde was het ongetwijfeld al de bedoeling om de bijeengebrachte bladen (tekeningen, schoonschriften, handtekeningen, gedichten) op een of andere wijze te bundelen. Daartoe werd al een titelblad voor een handtekeningen boek gemaakt door Goeree en werden geknipte omslagen voor verschillende boeken gemaakt, in de catalogus van 1750 aangeduid als “stamboeken”[viii]. Toen De la Rue in 1735 het geheel kon bekijken was dat echter nog steeds niet gebeurd, er was slechts sprake van eventueel aanstaande bundeling in een aantal grote folianten[ix]. Wel werd inmiddels de benaming Stamboek (door De la Rue gezien als knipwerk+bladen, dus een groter geheel dan afzonderlijke boeken) gehanteerd, zoals ook blijkt uit de titelbladen van de Lofdichten en de veilingcatalogus van Testas.

Uit kleine arbeid kwam voor Koerten uiteindelijk enige tijd vrij grote roem, maar die bleek toch vergankelijk. Toen Van Dokkum in 1915[x]. wat meer over de Amsterdamse schaarminerve te weten probeerde te komen moest hij een behoorlijke speurtocht ondernemen. Met enig resultaat, want mede dankzij zijn inzet heeft het Koerten onderzoek een goede impuls gekregen, al duurde het nog enige tijd voordat de resultaten daarvan duidelijk werden.

Noten
[i] Henk van Ark, “Jan Goeree en Joanna Koerten”, Welkom in Papyria, nr.10, Zuidhorn 2015.
[ii] idem.
[iii] Eric Jorink, “Rariteitenverzamelingen: Een Boek, daarin zich God zelfs heerlijk heeft beschreven” in: Het Boeck der Natuere. Nederlandse geleerden en de wonderen van Gods Schepping 1575-1715, Leiden 2007, p.267-359.
[iv] Een artikel hierover verschijnt in nr. 2 van de KoertenKoerier.
[v] Jozien Driessen, Tsaar Peter de Grote en zijn Amsterdamse vrienden, Utrecht/Antwerpen   1996.
[vi] Henk van Ark, “Czaar Peter op bezoek”, Welkom in Papyria, nr.5, Zuidhorn 2013, p.27-37.
[vii] Bert van de Roemer, ”De gebroeders Von Uffenbach en de creatieve industrie van Amsterdam in de vroege achttiende eeuw”, Amstelodamum 102-4 [2015] p.161-174.
[viii] Henk van Ark, “De ‘special effects’ in het werk van Joanna Koerten”, Welkom in Papyria, nr.10, Zuidhorn 2015, p.23.
[ix] Henk van Ark, “Wat De la Rue in Amsterdam zag”, Welkom in Papyria, nr. 10, Zuidhorn
2015, p.49-52.
[x] Henk van Ark, “Van Dokkum over Joanna Koerten en andere knipkunstenaars”, Welkom in Papyria, nr.8 (jaren tien nummer), Zuidhorn 2014, p.21-28.

Door Henk van Ark, dit artikel verscheen eerder in de Koertenkoerier, najaar 2017.
Uitgave van Stichting W.Tj. Lever.
Afbeeldingen: Wiki Commons en Rijksmuseum