De expositie “Papieren knipwerk” van 1946 I, Nieuwsbrief 1996-1

Vijftig jaar geleden, in 1946, is van 18 oktober tot 10 november de tentoonstelling “Papieren Knipwerk” in het Centraal Museum in Utrecht gehouden. In deze nieuwsbrief en ook in de komende nummers willen we aandacht besteden aan deze, voor de beschrijving van de geschiedenis van de Nederlandse papierknipkunst, erg interessante expositie. De Utrechtse knipkunsttentoonstelling is zeer waarschijnlijk ontstaan op initiatief van Dr. Catharina van de Graft. Voor afgaande aan de expositie schreef zij in het tijdschrift Historia in 1946 twee artikelen over knipkunst, enige jaren later (1948) gevolgd door een geschreven terugblik op de tentoonstelling in hetzelfde tijdschrift.

Cornelia Catharina van de Graft (Caatje) werd op 4 mei 1874 in het stadje Tolen geboren. Vader Dirk van de Graft was daar directeur van het postkantoor. Kort na haar negende verjaardag verhuisde het gezin Van de Graft naar Weesp, waar vader in een gelijke functie was benoemd. Catharina doorliep het Barlaeusgymnasium in Amsterdam en studeerde daarna Nederlandse Letteren bij Jan te Winkel. In 1904 promoveerde zij op het proefschrift Middel-nederlandsche historieliederen, toe gelicht en verklaard. Haar aandacht voor het Nederlandse lied blijk ook uit andere door haar geschreven studies, maar al snel had zij het eigenlijke terrein van haar belangstelling gevonden in de studie van oude volksgebruiken, en in het bijzonder die van de kalenderfeesten. Zij publiceerde daarover onder meer in de studie Palmpaasch (1910), later uitvoeriger behandeld in het werk Palmzondag (1938). Een tweede volkskundig onderwerp waarin zij zich verdiepte was de studie van brood- en gebakvormen, de pemmatologie. Na haar promotie is Van de Graft lerares geworden aan de Utrechtse HBS voor meisjes; in 1923 werd zij op wachtgeld gesteld. Dit maakte het haar mogelijk haar verdere leven ongestoord aan wetenschappelijk werk te kunnen wijden. Zij schreef diverse boeken en een groot aantal tijdschriftartikelen. In dit verband moet ook haar boekje Agnes Block, Vondels nicht en vriendin over de plantenkweekster en papierknipster Agneta Block worden genoemd (1943). Van de Graft overleed in Utrecht op 3 augustus 1969.

Cornelia Catharina van de Graft was een goede bekende van jonkvrouwe Dr. C.H. de Jonge, directrice van het Centraal Museum en redacteur kunstgeschiedenis van Historia. Niet duidelijk is wanneer precies het idee voor een expositie over knipkunst is ontstaan en van wie dat afkomstig was. Kwam Van de Graft zelf met dit voorstel of heeft De Jonge dit naar voren gebracht, bijvoorbeeld naar aanleiding van de op stapel staande publicaties in Historia? In het eerste artikel van Van de Graft ‘Papieren Knipwerk’ (Historia, jrg.ll, juli l946) wordt nog niet geschreven over een tentoonstelling die binnenkort zal worden gehouden.

            

De schrijfster verzucht aan het einde van het stuk “…Hoe verheugend zal het zijn als de resultaten van dit onderzoek genoeg opleverden om nu eens een groote tentoonstelling van knipwerk te organiseeren…“. In het tweede artikel van Van de Graft ‘Geknipte Familiewapenen’ (Historia, jrg.ll, september 1946) wordt zo’n tentoonstelling echter al aangekondigd en er wordt een beroep op de lezers gedaan om gegevens over vooral knipwerk in particulier bezit beschikbaar te stellen. In ieder geval moet de beslissing over het organiseren van de expositie kort voor oktober zijn genomen, waarschijnlijk in de zomer van 1946. De tentoonstelling was ook geen opzichzelfstaand project maar een toevoeging aan de expositie Het Nederlandsche Boek in den loop der eeuwen. Er verscheen geen catalogus, gelukkig is er wel een getypte lijst van geëxposeerde werken bewaard gebleven die zoals later zal blijken niet op alle punten volledig en betrouwbaar is.

De tentoonstelling Papieren Knipwerk besteedde aandacht aan Nederlandse papierknipkunst uit vier eeuwen. Er was dus ook werk van enige eigentijdse knippers te zien zoals Cruys Voorbergh, Tola Steinhage en Lex Barten. Opvallend is dat Wiecher Lever, in die tijd al behoorlijk actief met het knippen bezig, ontbreekt. De vondst van enige brieven in het archief van het Centraal Museum maakte duidelijk wat hiervan de reden is. Het werk van Lever uit Muntendam werd De Jonge aanbevolen door Mr. W.P.A. Smit, conservator van het Nederlands Openluchtmuseum in Arnhem in een brief van 20 september 1946. Lever had in de zomer van 1946 net enige dagen demonstraties papierknip pen in dit museum verzorgd. Smit schrijft: “… .Zijn knipsels behooren wel niet tot het allerbeste op dit gebied, maar zijn toch als volkskunst niet zonder verdienste…”. Op zich geen onjuist oordeel want Lever stond in die tijd nog aan het begin van zijn ontwikkeling als knipkunstenaar. Het museum heeft hem kennelijk direct een briefje met een circulaire over de tentoonstelling toegestuurd, want Lever bevestigt in een brief van 28 september de ontvangst van de circulaire. Hij wil graag meedoen aan de expositie maar “…Het komt onverwachts en daarom wilde ik gaarne met afzending der knipsels wachten tot begin der komende week daar ik gaarne met iets nieuws kom…“. En “…Had ik de circulaire een maand eerder ontvangen, waarschijnlijk was ik met grooter collectie uitgekomen…“. In dezelfde brief meldt Lever tegen het exposeren van zijn werk op zondag te zijn, hij verzoekt daarom “…mijn werk ‘s Zondags weg te nemen…“. Op 2 oktober stuurt hij vervolgens zes, niet ingelijste, knipsels naar het Centraal Museum. Zonder lijst versturen vond hij het gemakkelijkst en bovendien “…Nr. 6 is een familieplaat die verouderd is doordat een 4e kleine bijgekomen is, waarom deze plaat nooit ingelijst geworden is…“.

Aardig is dat we dit knipsel nog kennen uit een artikel gepubliceerd in Het Noorden in Woord en Beeld van 3 mei 1947. Het museum heeft Lever daarop bericht dat het knipwerk toch op zondag zou worden tentoongesteld. De kunstenaar reageert daarom op 12 oktober kort maar krachtig “…Uw mededeling omtrent onmogelijkheid, om mijn knipwerk des Zondags niet te exposeeren, tot mijn verwondering ontvangen. Aangezien het hier een geloofsovertuiging betreft heeft deze zaak geen nadere overweging. U bij voorbaat voor Uw moeite dankend, zie ik retourzending der 6 knipsels tegemoet…“. Levers knipwerken zijn op de Utrechtse expositie dus niet te zien geweest, maar voldoende andere interessante stukken waren wel aanwezig. En dat is ook het belang van deze tentoonstelling geweest, het was -een kleine expositie in Haarlem in 1912 even buiten beschouwing latend- de eerste echte tentoonstelling over de geschiedenis van de Nederlandse papierknipkunst. Door de informatieve artikelen van Van de Graft in Historia werd de waarde van dit goede initiatief nog verder versterkt.

Door Henk van Ark.
Dit artikel verscheen eerder in Nieuwsbrief 1996-1 van Stichting W. Tj. Lever.