Physognomie en profielknipkunst, Papyria 7

Tot de verzameling van de Bijzondere Collecties van de Universiteit van Utrecht behoort het boekje “Phisiognomische Almanach voor de beminnaars der gelaatkunde voor ‘t jaar 1781(. . .)“. Deze uitgave verscheen bij Arend Stubbe die in Utrecht een boekwinkel op de Oude Gracht bij de Hamburgerbrug had, maar ook wel eens met een kraam op de jaarmarkt (1789) stond [1]. De publicatie van deze Almanak, die in drie jaargangen is verschenen was een teken van de groeiende populariteit van de psysiognomiekunde vanaf 1775. Die physiognomiekunde werd enorm gestimuleerd door het werk van de Zwitserse theoloog Johann Caspar Lavater (1741-1801).

Hij publiceerde in vier delen zijn “Physiognomische Fragmente zur Beforderung der Menschenkenntniss und Menschenliebe” (1775-1778), een uitgave die de waardering voor de gelaatkunde bij de meeste Duitse (en andere) intellectuelen radicaal deed omslaan. Dat kwam mede omdat Lavater in een tijd van veel interessante wetenschappelijke ontwikkelingen zijn physiognomie presenteerde als de allesomvattende menswetenschap waarop men zo lang had gewacht. Maar, zo stelt Schoonenboom [2] Lavaters fysiognomiek zou nooit die graad van populariteit hebben behaald als zijn persoon bij velen niet zo tot de verbeelding zou hebben gesproken. Hij was een charismatische held voor de jonge Goethe, Jacobus Bellamy en Willem Bilderdijk. Deze “vrienden” behoorden tot zijn grote Europese netwerk. Aan invloedrijke contacten werd hij ook geholpen door hooggeplaatste dames, ook in Nederland, die vaak gastvrouwen van salons waren, waar intellectuelen elkaar konden ontmoeten. Voor dat publiek waren de kostbare “Physiognomische Fragmente” in de eerste plaats bedoeld.

De eerste plaatsen waar men volgens Lavateriaans concept elkaar “physiognomeerde” waren de selecte gezelschappen van internationaal georiënteerde geleerden, literatoren en kunstenaars, Al rond 1774 ontstonden, al weer volgens Schoonenboom, onder de Nederlandse elite heuse Lavaterkringen, zoals bij het literaire genootschap Dulces in Utrecht en in het kasteel van barones Margriet van Essen. Ook in gerenommeerde geleerdengenootschappen als Felix Meritis en Concordia et Libertate werden regelmatig lezingen over de gelaatkunde gehouden. De physiognomiekunde vond door die genootschappencultuur in de Republiek een brede verspreiding. Via gezelschappen kwam de fysiognomiek onder de aandacht van de “gewone man”. Zo werd door een groot aantal leesgezelschappen de uitgave “Over de physiognomie” collectief aangeschaft. Hiermee hoopten de leden -conform het Verlichtingsideaal- zich geestelijk te verheffen en de maatschappij te verbeteren. Zo werd de gelaatkunde meer en meer onderdeel van het dagelijkse sociale verkeer van veel mensen, en dat dus al heel snel na de uitgave van de “Fragmente” van Lavater.

  

Dat blijkt niet alleen uit het publiceren van de “Physiognomische Almanach” in 1781 en daarna, maar ook uit de “Handleiding tot de Physiognomiekunde (2 delen, A. en Zoon, Dordrecht 1780-1782) en “Over de Physiognomie”(4 delen, Johannes Allart, Amsterdam, 1781-1784). De twee delen van de “Handleiding” konden we in de jaren negentig aankopen op een boekenveiling in Haarlem. Deel 1 (in tweede druk) van de Allartuitgave verkregen we op de veiling van het voormalige Nederlands Museum van Knipkunst in Amsterdam (7 november 1988). In Amsterdam konden we toen ook -geheel onverwacht een reeks mooie silhouetportretten van Schmetterling en het bijzondere boekje over de wederwaardigheden van een silhouettist in handen krijgen.

Voor ons betekende de aankoop van de door Schmetterling gemaakte silhouetten en de verschillende boeken niet alleen een mooie aanwinst, maar ook de aanleiding om ons ook meer te gaan richten op de geschiedenis van de silhouetkunst in Nederland Hetzelfde gold overigens ook voor de vroege aankoop van enige papieren bavelaars en reliëfknipwerk. Ook dit, in onze visie, wat onderbelichte onderdeel van de algemene geschiedenis van de Nederlandse papierknipkunst kwam daardoor sterker in onze belangstelling te staan. Voeg daarbij nog de succesvolle schimmententoonstelling in Atelier Tobia Lever in 1988 en de verwerving van een compleet schimmenspel van Frans ter Gast begin jaren negentig en het programma voor tentoonstellingen, onderzoek en publicaties van de stichting en later ons museum stond in grote lijnen vast.

Terug naar het silhouetteren. Zoals al geschreven, de uitgave van de “Physiognomische Almanach” toonde al aan dat het physiognomeren en silhouetteren niet meer voorbehouden was aan een intellectuele elite. Nee, de gelaatkunde was onderdeel geworden van het dagelijks verkeer van veel mensen. Schoonenboom [5] verwoord dat aldus: het “physiognomeren” was de straat op gegaan. De theorie was in de “Almanach” beperkt, het ging vooral om de toepasbaarheid in trekschuit of koffiehuis. Tussen de aankondigingen van markten, de vertrektijden van schepen, enz. werden enkele praktijkvoorbeelden gegeven, bijvoorbeeld hoe men een boer van een “fatsoenlijke” man kon onderscheiden. Heel geschikt waren daarvoor ook kleine boekjes waarmee snel het physiognomeren kon worden beoefend.

  

Alleen al in Frankrijk bestonden een twaalftal titels, zoals “Le Lavater portatif’, “Le Lavater Moral” en “Le Lavater des Dames”, elk in een groot aantal drukken. Ter uitbreiding van onze collectie kochten we in 1992 een exemplaar van “Le Lavater portatif’ (6e druk, Parijs 1815) in 1999 gevolgd door “Le Lavater des Dames (5de druk, Parijs 1831). Beide boekjes zijn uitvoerig geillustreerd met profiels in stippelgravure, ingekleurd met de hand.

  

Met deze toevoeging aan de collectie was het mogelijk samen met de al beschikbare nieuwere silhouetten een afdoend verhaal over de silhouetkunst aan museumbezoekers (individueel of in groepsverband) te vertellen. Daarbij werd natuurlijk Etienne de Silhouette, de naamgever van de zwarte profielportretten, niet vergeten. (afb. 9-11).

  

De gelaatkunde verdween in de negentiende eeuw niet. De physiognomiek speelde samen met de schedelleer een rol in de ontwikkeling van de opkomende psychiatrie, criminologie (Lombroso!) en fysiologische antropologie aanvankelijk nog wel een rol, al snel werd het (laten) maken van silhouetten een goedkope manier een goedgelijkend portret te produceren, dat kon worden bewaard als herinnering of toegestuurd aan familie en/of kennissen. De opkomst van het toerisme en het houden van vele belangrijke tentoonstellingen vanaf het eind van de 19de eeuw bevorderden dit gebruik ten zeerste.

  

Door Henk van Ark

Noten

  1. Jeroen Salman, “Over omlopers, liedjeszangers en marktkramers: drukwerk in de straten van Utrecht in de zeventiende en achttiende eeuw”, in: Marco van Egmond e.a., Bijzonder Onderzoek Een ontdekkingsreis door de Bijzondere Collecties van de Universiteits Bibliotheek Utrecht, Utrecht 2009, p. 62-65.
  2. Merlijn Schoonenboom, “De neus als bron van zelfkennis. Over de wonderlijkste episode in de geschiedenis van het gezicht”, in: Patrick Allegaert, e.a., Het hoofd ten voeten uit, Utrecht/Gent 2009, p. 79-123.
  3. Afgebeeld in: Joke en Jan Peter Verhave, Geknipt voor Papier, Zutphen 2007, p. 64., afb. 39.
  4. [G. Paape} Beknopt en duidelijk Onderwijs in het Silhouëtteeren, Dordrecht 1792, zie: Henk van Ark, “Portretten en Schimmen bij Gerrit Paape”, in: Uit het Wonderrjk der Schimmen, Rasquert 2012, p. 43-49.
  5. Merlijn Schoonenboom, “Het leesbare lichaam of: Hoe men tussen 1800 en 1850 probeerde het karakter te ontdekken via het lichaam”, in: Ronald de Leeuw, e.a., Meesters van de Romantiek Nederlandse kunstenaars 1800-1850, Zwolle 2005, p. 30-32.