Wiecher Tjeert Lever, kunstenaar met papier en schaar, Knip-Pers 1983-2

afb. 1

In de jaren veertig, toen er over de in vergetelheid geraakte knipkunst meerdere publicaties begonnen te verschijnen, kon mijn vader zich gerichter in de geschiedenis van de knipkunst gaan verdiepen. Voor hem waren deze publicaties zeer welkom, omdat hij reeds in de jaren voor de Tweede Wereld Oorlog in zijn vertegenwoordigerschap, oud knipwerk was gaan verzamelen, dat hij vaak in de noordelijke provincies tegenkwam. Als klein jongetje was hij al begonnen met het knippen van poppetjes en kleedjes als tijdverdrijf op het turfschip van zijn ouders, tijdens de vaart.

In die jaren werd de knipkunst niet gezien als een beroep waarmee je in je onderhoud kon voorzien; daardoor beoefende mijn vader het tot in 1949 als hobby. In de jaren tot 1949 stelde hij zijn beroep hem in staat on het grootste gedeelte van de dag door te brengen in de vrije natuur. De afstanden die hij iedere dag moest afleggen om bij zijn klanten te komen, werden gefietst. Hij had altijd een zakboekje bij zich en een potlood en stapte regelmatig van zijn fiets om dieren en planten in een schets vast te leggen. Kwam hij ‘s avonds thuis en was niet te moe, dan legde hij deze schetsen voor zich neer op de tafel en knipte ze uit de vrije hand terug. Omdat hij zijn werk aan zijn klanten liet zien, werd er meer en meer de aandacht op hem gevestigd en verschenen er in 1946 reeds allerlei artikelen over zijn werk in kranten en tijdschriften.

Voor het tijdschrift Hobby [1] schreef hij een artikel waarin hij de techniek van de papierknipkunst uitlegt aan de hand van enkele illustraties; één daarvan is het werk van zijn leerlinge Antje Pronk. In dit artikel schrijft hij onder andere: “Poppetjes is nog eenvoudiger (dan kleedjes). Als we een stuk papier dubbel vouwen en de vouwlijn als lichaam-as gebruiken, is het gemakkelijk het overtollige zo weg te knippen, dat we een half figuurtje overhouden. Bij openvouwen hebben we dan een mannetje of vrouwtje, dat er als het ware om vraagt, een rondedansje te beginnen. Door het blad nogmaals te vouwen en voor zover de papierdikte dit toelaat nog enkele, kunnen we de kring naar verlangen vergroten. We werken steeds met de vouwlijn in de linkerhand”. Hieruit blijkt wel duidelijk dat hij van het begin af aan zijn publiek heeft proberen te interesseren voor het beoefenen van de knipkunst, als was het op no zo’n eenvoudige manier.

afb. 2 poppetjes knippen

De uitgave van zijn handleiding “Op nieuwe wijs naar oude trant” in 1952, was hier een logisch uitvloeisel van. Deze wordt nu nog altijd in een herziene uitgave als werkmap uitgegeven.

Mijn vaders bezetenheid voor de knipkunst en de natuur werd hem niet altijd in dank afgenomen. Zijn vader verweet hem, dat hij niet met zijn handen wilde werken en dat hij altijd “alle vogeltjes zag vliegen”. Hij zag er toen duidelijk geen brood in en volgens hem zou het nooit wat met hem worden. Ook in zijn eigen gezin had hij het er vaak moeilijk mee en werden in het begin zijn schaartjes nog wel eens verstopt,

Ondanks deze negatieve reacties zette hij toch door en kon hij zijn ware aard niet verloochenen. In 1949 durfde hij het aan om van zijn hobby zijn beroep te maken en lukte het hem door keihard en lang te werken er zijn gezin van te onderhouden. Hij reisde nu door heel Nederland met schaar en papier en kocht bij vele antiquairs het knipwerk op. Dit kon toen nog voor weinig geld, omdat het oude knipwerk nog door velen als niet waardevol werd gezien, en het daardoor vaak achteloos tussen allerlei prullaria te recht kwam. Zelfs al kon hij zijn geld er eigenlijk niet aan uit geven, toch kocht hij veel knipwerk aan. Zijn verzameling origineel knipwerk en het door hem gekopieerde werk, was in 1960 zo groot ge worden, dat hij besloot een museum te stichten. Zoals bekend had de gemeente Roden, ook met het oog op toerisme, er veel belangstelling voor en werd in januari 1961 door hem het Nederlands Museum van Knipkunst gesticht, dat nu in Westerbork is gevestigd en sinds zijn dood door zijn tweede vrouw wordt voort gezet.

afb. 3

Dat mijn vader zoveel met zijn knipkunst heeft bereikt, is te danken aan het feit dat hij elk schaars vrij uurtje in de natuur probeerde door te brengen om nieuwe inspiratie op te doen. Het is ook altijd de natuur geweest, die hij het liefst uitbeeldde.

Naast het knippen van portretten was het uitbeelden van dieren en planten zijn sterkste kant, [2]

 

 

 

 

Tobia Lever.

Noten:
[1] W.Tj.Lever, “Over knipsels en hun vervaardiging”, Hobby jrg.1. (1946), p. 191 -193.
[2] W.Tj.Lever, “knipprenten als Volkskunst”,  Hobby jrg.1. (1946), p. 206 – 207.

Voor een exactere levensbeschrijving verwijs ik naar een verschenen artikel in het Roder Journaal van 24 maart 1983, met daarin de door mij verstrekte gegevens.