Silhouettisten en fotografie in Groningen, Papyria 9

“Fotografen in het 19de eeuwse Groningen” is het artikel dat A. T. Schuitema-Meijer in 1961 samenstelde [1]. Hierin vonden we enige voor ons interessante gegevens over silhouetterende fotografen kort na 1850. Schuitema-Meijer schrijft na de bespreking van de daguerreotype:

Naast de daguerreotype ontwikkelde zich een andere methode (…) Dit procédé, de talbotype of kalotype, had voor op de daguerreotype dat van de negatieven zonder veel moeite -in aantal naar wens- konden worden gemaakt. (…) De kunst van foto‘s op papier af te drukken zou Claus Pruter als eerste vermoedelijk, naar Groningen brengen In de Groninger Courant van 10 december 1852 kon men lezen dat Pruter, zich dan noemende portretschilder uit Hamburg zich aanbeval voor het maken van daguerreotype-portretten en silhouetten. (…) Pruter werkte aanvankelijk ten huize van A. Teuteberg; het “Kleeding- en Manifacturen-magazijn” van Teuteberg bevond zich aan de Grote Markt, tussen de Oude Ebbingestraat en de Oude Boteringestraat. In april maakte Pruter bekend, dat hij, terug van een reis naar Hamburg, “binnenkort in de gelegenheid hoopt te zijn, portretten, landschappen, tadsgezichten enz. op papier te vervaardigen [10] (noot 10: Groninger courant 5 april 1853,). In juni is het zover. Pruter opent dan zijn “nieuw gebouwd glazen atelier” aan de Hereweg (tegenover “Stad en Lande“) waar hij niet alleen “meeste volmaakste“ portretten kan maken en kopieën naar schilderijen, maar bovendien, zoals hij had aangekondigd, “afbeeldingen naar de natuur als: landschappen, stadsgezichten, buitenplaatsen. enz.“; men kan hem ontbieden “ter vervaardiging van portretten van zieke of overleden personen“. Pruter noemt zich in deze advertentie “daguerreotypist en photographist”.[11] (noot 11: Groninger Courant 7 juni 1853). Pruter was alles in één: portretschilder, silhouettist, daguerreotypist en fotograaf. Veelal kwamen in die tijd de daguerreotypist en de fotograaf uit de kring der kunstschilders voort. Als portret concurreerden de daguerreoptype en de foto toenmaals nog met de silhouet en ook met het overigens duurdere geschilderde en getekende portret. De kunstschilders van naam hadden zwakkere broeders: de, op goed geluk, rondreizende artisten met het kleine talent. Natuurlijk bezochten deze Groningen eveneens, zoals portretschilder F. G. Muller (1858). Ook silhouettisten kwamën naar Groningen .op hun rondreizen. Zo vertoefde Emil Berlholts ongeveer dezelfder tijd als F. G.Muller in de stad. Bij advertentie liet hij weten, dat hij silhouetten maakte, “zoo bij dag als bij avond, tot den geringsten prijs van vijftig cent den persoon, familiegroepen naar evenredigheid goedkoper“. Deze portrettist logeerde en was “te ontbieden” bij de heer Frigge in de Nieuwe Munster, het tegenwoordige hotel Frigge‘ [13] (noot 13: Groninger Courant 17 maart 1858).

Veel rondreizende fotografen deden de stad Groningen aan. Ze ontvluchtten vaak de concurrentie in eigen land dat al geruime tijd een voorsprong had op het gebied van de fotografie en zochten hun heil in Nederland, Groningen was als eerste stad van redelijke omvang na de Noordduitse-Noordnederlandse grens lange tijd een toegangspoort tot Nederland. Pruter en anderen durfden het zelfs aan om in de stad een eigen atelier te beginnen [2]. Hij, en andere vakbroeders maakten bij het vervaardigen van portretten gebruik van diverse technieken. Men was als het ware van alle markten thuis en klanten konden zo een keuze maken. In het algemeen was een silhouet het snelst gemaakt en het goedkoopst om aan te schaffen. Maar de nieuwe fotografie verdrong het silhouetteren snel, zeker nadat het mogelijk bleek meerdere exemplaren van een opname op papier af te drukken. Pruter en anderen waren in de eerste helft van de 19de eeuw zeker geen knippende silhouettisten, mogelijk werkten ze met de camera obscura, die veel overeenkomsten met een fototoestel had.

Om die reden verzamelde bijvoorbeeld Auguste Grégoire (1888-1971), een fameus collectioneur van fotografie ook silhouetten, die hij zag als voorloper van de fotografie [3]. Tot zijn verzameling behoorde een fraai silhouet van Simon Schaasberg, een silhouettist uit Den Haag.

In de camera vertoonde het portret zich op zijn kop, de omtrek kon worden afgetekend en kon desgewenst nog verder worden verkleind met een pantograaf. Een klein Duits, boekje in onze verzameling met de titel “Der Silhuetteur”, in 1853 geschreven door E. W. Rubling die zelf silhouettist, daguerreotypist, lithograaf, schilder en tekenaar was, laat zo’n camera obscura opstelling zien[4].

Zoals fotografen in het begin van deze nieuwe manier van portretteren rondreisden om aan de kost te komen, zo deden silhouettisten, die tekenden, knipten of schilderden, dat al vanaf het laatste kwart van de 18de eeuw. Ook zij meldden hun komst meestal in de couranten, zoals Pruter en Berlholts ook deden. Een heel vroege vermelding van een silhouettist in Groningen is te vinden in de Groningsche Courant van 1782 Ook hier gaat het om een Duitse portrettist:

De Berlynsche Silhouetteur of Schaduw Beeldenmaker, die zig eenen tyd lang alhier zal ophouden, maakt bekend, dat iemand genegen zynde zyn Portrait in eenen nauwkeurigsten Schaduwen beeld te hebben, dezelve verzogt word namiddag van 2 tot 6 uuren bij hem te komen. De aftekening geschied door eene van hem zelfs uitgevondene Machine genoegzaam in eene Minuut, zes Portraiten van eene Persoon in fyn gestochene Medaillons kosten een Ryksdaalder, en drie eenen Daalder; want minder worden van eene Perzoon niet gemaakt. Deze Portraiten kunnen ook in Ringen, Doozen &c gezet worden. Hij bied zig aan om geheele gezelschappen, zoo hy ontbooden word, ter haaren huize af te tekenen. Hy is gelogeert in de Winschoot”. [5]

De Berlijnse schaduwbeeldenmaker maakte dus al gebruik van een “silhouetteerrnachine”. Dat zou een camera obscura geweest kunnen zijn, maar ook een silhouetteerstoel die we in veel publicaties over het silhouetteren aan het einde van de 18de eeuw tegenkomen.

De silhouetteerstoel wordt toegeschreven aan Lavater maar was al bekend van een vroegere publicatie.. De schaduw van een te portretteren persoon viel, door verlichting met een kaars of lantaarn, op het papier of doek van de stoel en kon zo door de kunstenaar worden afgetekend. Vervolgens kon het portret worden uitgeknipt, desgewenst verder verkleind met een tekenaap en daarna zwart ingekleurd.

 

 

 

Overigens werkten kunstenaars die vrij uit de hand knipten ook vaak met wit papier dat later pas zwart werd gemaakt. Van Johannes (Jean) Hoek (1813-1893) bijvoorbeeld is dat bekend [6].

Johannes Hoek

Vooral in Engeland is veel geëxperimenteerd met silhouetteerstoelen en nog veel ingewikkelder machines, zoals de “Limomachina” en de machine van Smalcalder waarvan afbeeldingen in verschillende publicaties zijn opgenomen [7].

Of ze ook werkelijk zijn gebruikt of het alleen ging om ontwerpen of prototypes is de vraag. Wat het wel aantoont is dat de populariteit van het silhouetteren al snel leidde tot de mechanisering van dit handwerk, waarbij vooral de uitvinding van de “physionotrace” van belang is geweest.

In Groningen bracht de inheemse silhouetteur Wibrant Veltman al in 1782 en 1782 gegraveerde silhouetten van predikanten uit. Die silhouetten van predikanten en ook geleerden van de universiteit zijn nog lang populair gebleven, waarbij de namen Oomkes, een drukker en uitgever in Groningen, en Barbiers (Zwolle) vermelding verdienen. In zijn inleiding noemt Staring deze drukkers/uitgevers niet en dat is jammer omdat zij door hun gegraveerde of gelithografeerde portretten ervoor hebben gezorgd dat het silhouet na lang na het hoogtepunt aan het einde van de 18de eeuw gebruikt en gewaardeerd werd. En op de tentoonstelling van 1963/64 waren diverse uitgaven van Barbiers en Oomkes te zien, waarbij de meeste van deze bruiklenen afkomstig waren uit Groningse instellingen (het toenmalige Gemeentearchief, Museum der Rijksuniversiteit en het Groninger Museum).

De reizende silhouetmakers die Staring wel noemt zijn afkomstig uit het onderzoek dat Minke A. de Visser, de toenmalige conservator kunstnijverheid van het Groninger Museum, heeft uitgevoerd. Staring maakte er voor zijn inleiding van de silhouettenexpositie in 1963/64 met graagte gebruik van. Zelf raadpleegden we voor onze brochure “Silhouetten, Silhouettisten & Schimmen” het archief van het Groninger Museum en op andere plaatsen in het archief bewaarde gegevens van de Visser om haar oorspronkelijke onderzoek (door Staring genoemd de lijst van De Visser) te achterhalen. Dat is helaas niet gelukt [8]. Maar met Starings verhaal is het dus wel mogelijk haar notities aangaande silhouetactiviteiten in Groningen in beknopte vorm op een rijtje te zetten.

Na de gegraveerde silhouetten van Veltman noemt Staring silhouettisten die hij dus heeft ontleend aan de lijst van De Visser. Te beginnen met R. en L. Muselaar die in 1790 hun silhouetten zittend op een stoel leverden, een bewijs dus voor het gebruik van de silhouetteerstoel. Voorts: Friedrich Ludwig Hauck en Johann Ludwig Hauck, vader en zoon, die in 1792 Groningen aandoen, in 1794 Coenraad Gebhard en in hetzelfde jaar G. Schipper, die profielportretjes in crayon tekende. In 1797 nogmaals Johann Hauck die aan huis woonde bij Veltman. In 1799 wordt Johannes Kimmel uit Zwolle genoemd, die niet alleen silhouetten maakte. Stucadoor Hornmeyer blijkt volgens een advertentie ook silhouetten te maken. In 1805 verschijnt G. J. Geusendam uit Pekela die zich aanbeveelt als tekenmeester en voor het maken van silhouetten, een discipline die hij volgens een Haagse advertentie in 1814 nog beoefent.

In 1820 duikt Richter op die behoort tot het gezelschap “Duitsche Toneellisten” en 1831 beveelt zich aan de kunstknipper Roemelé uit Paterswolde die silhouetten met de schaar knipte. Daarna worden nog genoemd F. G. Stutzky uit Koningsbergen (1850) en de al in dit opstel genoemde Claus Pruter (1852) en Emil Berlholts (1858), die het maken van silhouetten combineerden met verschillende andere technieken. Hoe het met het silhouetteren verder verging beschrijft Staring als volgt:

“Maar de daguerreotype en de foto waren niet de eerste gevaarlijke concurrenten in meer welvarende kringen geweest.; de lithografie voor familie gebruik, soms door goede tekenaars op steen gebracht, was nog heel wat gemakkelijker vermenigvuldigbaar dan de silhouette, en in geheel onbeperkt aantal. Nadat de silhouette ook het portret van de kleine burgerman was geworden, ondanks pogingen om haar door allerlei kleurtjes, ingewikkelde allegorieën of bijzondere technieken interessanter te maken, raakte zij bij de maatschappelijk meer eerzuchtigen in ongenade. Speciaal als dominees-portret, bestemd voor de getrouwsten der kudde, heeft het schaduwportret nog een iconografische nuttige rol gespeeld. Verschillende bekende godgeleerden kent men slechts uit een silhouette, getekend of in gravure gebracht. Geheel uitgestorven is de silhouette toen niet; nog tot voor kort kon men op wereldtentoonstellingen, op kermissen in badplaatsen beroepssilhouettisten ontmoeten, die uit zwart papier naar levend profiel knipten“.

Zoals hierboven aangegeven omvatte “De silhouette in Nederland” verschillende gedrukte werken met een Groningse achtergrond. Dit waren silhouetten gemaakt door Groningse kunstenaars enlof uitgevers [9].

Het ging daarbij om het ontwerp voor een treurprent op het overlijden van Hyleke Gockinga (l723-1793). Het is een geaquarelleerde pentekening gemaakt door Douwe Lofvers junior in 1794. Deze kunstenaar maakte daarvan een prent die hij blijkens een advertentie in de Groninger Courant van 4 februari 1794 zelf uitgaf.

Verder vijftien silhouetten van professoren-academiepredikers en predikanten te Groningen, naar een tekening van W(essel) Lubbers, gegraveerd door C. C. (Carl Christiaan) Fuchs (vermelding van de uitgave van de prent door J. Oomkens in de Groninger Courant van 29 december 1812, op de expositie was een proefdruk uit 1811 van deze prent te zien) en het portret van Herman Muntinghe (1752-1824), hoogleraar theologie aan de Universiteit Groningen, door dezelfde makers Lubbers/Fuchs uit 1812. Eveneens uitgegeven door Oomkes in Groningen.

 

 

 

De catalogus vermeldt voorts het silhouette-portret van H. Muntinghe in de “Almanak der Akademie van Groningen”, uitgebracht door Van SwinderenlOomkes in 1813. Een prent gemaakt door Lubbers/Fuchs. Dit portret is ook los verkrijgbaar geweest.

Ook is een treurprent op het overlijden van Muntinghe uitgegeven. Gemaakt door W. Lubbers/D. Sluyter, uitgebracht door J. Israël junior in 1824.

Tenslotte twee portretten. Het eerste is van J. Oomkes Senior (1746-1832), boekdrukker en uitgever in Groningen uit ca. 1832, maker(s) onbekend;

het tweede is het silhouet van A. Schim van der Loeff (1779-1839), predikant te Groningen. Gemaakt door Lubbers/Fuchs, uitgegeven door Oomkes vóór 1834.

Na deze reeks volgen in de catalogus nog vijf portretten, waaronder eveneens Schim van der Loeff, in steendruk uitgegeven door de wed. Barbiers in Zwolle (op één prent na afkomstig uit Groningse instellingen).

Door Henk van Ark

Noten

Afkorting

Nieuwsbrief: Nieuwsbrief van het Nederlands Museum van Knipkunst en de stichting W. Tj. Lever.

  1. T. Schuitema-Meyer, “Fotografen in het 19e eeuwse Groningen” Groningsche Volksalmanak, 1961, p. 125-152, met name p. 129-131.
  2. Henk Wierts, e.a., Photografieën en Dynastieën: beroepsfotografie in Groningen 1842-1940, Bedum 2000, p. 10-11. Bij deze opvatting plaatst Rooseboom kanttekeningen die het belang van Groningen in dit opzicht verminderen: Hans Rooseboom, De schaduw van de fotograaf Positie en status van een nieuw beroep 1839-1889, Leiden 2008 p. 90-91. Zie verder over Pruter: Rooseboom, op. cit. ,p. 85; Steven Wachlin, Photographers in the Netherlands, Den Haag 2011, dl. 2 (M-Z), p. 462-461.Th. Leijerzapf/R. de Leeuw, Fotografie in Nederland 1839-1920, Den Haag 1978, p.104.
  3. Th. Leijerzapf, Het Fotografisch Museum van Auguste Grégoire, een vroege Nederlandse fotocollectie, ‘s-Gravenhage 1989, p. 186. Zie ook: M. Boom, “Apologie van de fotografie: Prof. H. van de Waals essentiële rol in de vorming van Nederlands eerste publieke foto-collectie in het Prentenkabinet (1953-1972)” en F. Gierstberg, “De collectie Grégoire in: Het Leids Prentenkabinet, de geschiedenis van de verzamelingen, Leids Kunsthistorisch Jaarboek 9 (1994), Baarn/Leiden, p. 323-366.
  4. Aankoop veiling Westerborkcollectie 1988. Zie ook: Henk van Ark, “Silhouetteer”Machines”, Nieuwsbrief 8, nr. 1 (maart 1995), [p. 10-12].
  5. De tekst van deze advertentie is door Westers (directeur van het Groninger Museum) doorgegeven aan Staring (Archief Groninger Museum, 693, 2-9-1963).
  6. Henk van Ark, “Silhouettist ds. Johannes Hoek”, Nieuwsbrief, nr.1 (maart 1995), [p. 17-18]
  7. Zie bijvoorbeeld: E. Neville Jackson, A History and Dictionary of Artists, New York 1981 (2 dr.), plate 63-67.
  8. Henk van Ark, Silhouetten, Silhouettisten & Schimmen, Rasquert 2010. Deze brochure bestaat uit twee artikelen: 1) Silhouet tentoonstellingen in Groningen (1963/64) en Leens (1972), [p.7-21] en 2) Reizende silhouettisten in Nederland, [p.23 -33]. Zie voor Minke de Visser: Yvette Marcus de Groot, Kunsthistorische vrouwen van weleer: de eerste generatie in Nederland vóór 1921, p. 102-104; E. M. Smit/A. T. Schuitema-Meyer, “Minke A.de Visser (1898-1966)”, Groningsche Volksalmanak, 1967, p.14-22.
  9. Verschillende van deze gedrukte portretten zijn ook te zien geweest op de tentoonstelling Uit de Schaduw. 400 jaar kunst aan de RUG (10 april 2014 – 4 januari 2015), cat.nrs. 53-55.