Een verrassing II, Knip-Pers 1990-1

In de voorgaande aflevering van de Knip-Pers, 1989-4, hebben jullie kunnen lezen over de witte knipsels anno 1742, die ik op het spoor was gekomen. Daarbij haalde ik gedeelten aan uit het oude boekje -anno 1686- “t Konstig en Vermaakelijk tijd-verdrijf der Hollandsche Jufferen”. En ik beloofde daar meer uit te citeren; Zo gaat het in hoofdstuk twee: “Over de kennis en verkiesing der werktuigen en stoffen”:

“Het gereedschap is een groote schaar; om het papier dubbeld te snyden, en twee kleyne, om in enkeld papier te snyden: en een scherppuntig mesje om papier mee te snyden. De schaaren moeten subtijle en scharpe punten hebben, die wel over malkanderen koomen, gelijk van lengte, die wel koomen te sluyten, die niet gaapen of van malkanderen staan; de schaaren moeten wel in ‘t harden getempert zijn. Het eene kleyn schaartje sal men besonderlijk houden, om eenige fijne dingen meede te knippen; en het andere om alles enkeld te snyden. Men moet’er op letten dat de punten van de schaartjes door vallen of steeken niet koomen te bederven of breeken, of stomp of scheef worden. Jaa, men moet de schaaren alleen tot dit snygebruyk houden en bewaaren; sonder dat men daar eenige linnen, draden, of dik papier meede doorsnyd.

De oogen der schaartjes moeten bewonden zijn met eenige sije of saije draaden, opdat de teedere Jufferen, door het gedurig of veel snyden geen eeldt of plekken aan de vingeren krijgen; ‘t welk aan haar vingeren een mis of ongemak soude veroorsaaken, en wel licht den lust in de Konst uytbluschen. By de schaartjes moet men dikwijl ook gebruyken de punt van een kleyn mesje; om eenige sneeden te maaken, daar men met de punten der schaartjes niet kan by komen. Doch dit snyden met het mesje moet niet geschieden op alderley hout: maar alléén op een glad geschaaft Lindenboomen bortje; welk Lindenhout sacht is, en de mesjes sullen daardoor niet breeken of verderven; indien ‘t met voorsichtigheyd geschied, ander hout is’er te hard toe. Hiertoe behoort dan noch 2 bordtjes “waagenschot” glad geschaaft, om daartussen ‘t gesneeden werk te perssen.

Eenige naalden moet men ook hebben, van verscheyden punten in dikte, om hier of daar een gaatje in te steeken, na het vereysch van ‘t werk. Het was wel niet van nooden te vermaanen, dat men moet schoon gewasschen handen hebben; om wit papier te snyden; dewijl de jufferen gemeyn haar handen schoon houden; maar de handen moeten ook niet besweet zijn soo, omdat daar door de schaartjes roesten, als omdat het papier bemorst word; want wit is lichtelijk besmet.”

En dan gaat het in het begin van het derde hoofdstuk over: “Het snyden in ‘t gemeen”.

“Eer ik tot verder onderwijs koome; soo moet ik eerst seggen,.dat het snyden verscheyden is, in verscheyden opsichten. Eerstelijk, ten aansien van de handeling; soo is het snyden onderscheyden, in draijen en in knippen.
DRAIJEN is, als men in ‘t of onder het snyden, het papier draayd, soo dat het gesneden beeld, of de sneed rond of rondachtig word; ‘t welk meest te pas koomt. Dit maakt alles glad, swierig en çierlijk; deese draay-sneede kan ons een goed schrijimeester met een pen-trek niet naavolgen, noch ook een schilder met sijn penceel; soo in lichtigheyd van werk, als in losheyd en subtijlheyd. KNIPPEN is, als men korte sneeden snyd, en de schaar tot aan de punt toekoomt; soo dat men spitsen en punten maakt. Al wat men kan door draaysneeden doen, sal men door geen knipsneeden snyden.

“Hooftstuk: Van het groot snyden” Het is vooral van nooden, dat die eerst begint te leeren snyden, het in het groot geschiede maer niet terstont in ‘t kleyn: want soo wie sulx doet, sal tot geen volkomentheyd geraaken. De reden hiervan is, dat men alle misslagen beter in ‘t groot kan sien, dan in ‘t kleyn, door dien de kleynheyd de misgreepen verdonkert.
Alle die dan het snyden soeken te leeren uyt dit boekje, sonder meester ‘t welk gemakkelijk kan geschieden; die moeten een groote lust en yver hebben, met een naarstigheyd sonder verdriet, want lusteloosheyd en traagheyd is een vijandin van alle goede konsten en weetenschappen. Indien iemant konde wat teykenen, dit soude al wat meede helpen. Doch soo iemant die niet teykenen en konde, die behoeven sich daarom van dese konst niet te laaten afschrikken, doordien ik selfs eerder iets fraays konde snyden als teykenen. Ja, het snyden in sijn grond aangemerkt, is niet anders als een teykenkonst, die in sijn omtrek alleen bestaat. Suyverder en reynder geschied dit, met een schaar of mesje, als het morssen met hout-kool, rood-aard en pot-loot. Ik ben selfs seer licht en gemakkelijk door de snykonst tot de teykenkonst gekomen.

Men mag door dese knipkonst veele fraayigheden maken, en bedenken: voor Heeren en Jufferen, die haar tijd in een vermaakelijk en welleevend geselschap soeken te besteeden. Welk nuttig en eerlijk vermaak niemant kan misprijsen of verachten, of het most een blok van een mensch zijn, die alle menschelijke wellevendheyd had uytgetrokkenl!”

Wij moeten hierbij wel duidelijk vermelden dat bij dit oude boekje uit 1686 iets van wel 300 patroonbladen hebben behoord, die er niet meer zijn en waar in alle hoofdstukken telkens naar ver wezen wordt. Hierdoor is het boekje natuurlijk voor het grootste deel zeg maar gewoon ontoegankelijk. Helaas, helaas!!

In het “sevenste hoofdstuk”, dat onder meer gaat over “Het enkeld snyden”, staat bijvoorbeeld “En gelijk wy nu geleert hebben door het verhaal van de 100 modellen om dubbeld in ‘t groot te leeren snyden, soo vereyste de order wel dat wij beginnen wederom met een 100 tal Modellen in ‘t groot, om alle boomen, blaaden, bloemen, gebouwen, menschen, en beesten te leeren maaken.”

Bij punt zeven staat:

“Alle beesten, als haasen, konynen, vossen, eekhoorntjes, verkens, herten en vogeltjes; moet men géén oogen maaken, door een punt van een dikke naald; géheel geen oogen, wel te verstaan, als men die in ‘t kleyn snyd, want, de oogen gauw te groot zijn naa proportie van ‘t lichaam.”

Punt acht:

“Paarden, ossen, koeyen, ezels en soo voort, moet men niet maaken, tenzij dat men die wel snyden kan; want die qualijk gesneeden, sullen als een fout in ‘t werk zijn.”

En onder “de besondere Reegulen” staat verder:

  1. Den mensch die is, als het hooft en meesterstuk van God in de Schepping booven alle andere dieren. Daarom moet men met sonderlinge opmerkinge die maaken, soo om de verscheyden actien, als om de verscheydenheyd van sexe, drachten en ouderdom. Om dit te bekoomen s00 gebruykt men eerst eenige modellen die gesneeden te koop zijn.
  2. Men moet letten als men een mannetje snyd, dat het hoofd of tusschen de beyde beenen koomen, of booven één been, anders soo valt het mannetje. Let maar op de proportie van het lijf, ‘t welk vereyscht word, meede in ‘t snyden ook van dieren. Hier moet men letten op alles ‘t geen de teykenkonst in sijn om trek heeft.
  3. Het paard dat men niet al te wel in ‘t kleyn kan navolgen, moet men soodanig maaken, dat er een gelijkheyd of proportie zij in al sijn deelen, anders is ‘t lam en onaangenaam voor ‘t oog. Dat de 2 beenen die een paard in ‘t gaan oplicht wél gesneeden worden! Selden siet men se wel fijn gemaakt. Jaa ook bij de teykenaars siet men dikmaal daaraan misgreepen begaan. Hier diende men de çieraden (soo noem ik het,) als de maanen, staart en klaauwen niet te vergeeten.
  4. De achterste beenen van een hert, wi haas, hond en vos die zijn alleens, met geen of weynig onderscheyd; hetzy dat d’ dik of dunder beenen heeft als d’ander. De staart van den haasenwind en moet niet te lang of te dik zijn, noch de ooren te groot of te lang, het lijf rank, de beenen lang en dun, soo meede den haas.
  5. Alsoo kan men dan door naaldpunt of door het punt van een ysere stift verbeelden wol der schapen en haar van koejen en bokken.”

Maar, dan staat er onder punt 12 hoe hij vindt dat je letters moet knippen. En dan zeg je toch wel, van ja kom zeg, zó kan ik het ook! Hoor maar:

“Soo jemant geneegen is om letters te snyden, soo soud ik hem raaden, hij hij papier koope, dat sonder inkt gedrukt is, vol van alderhande A.B.C. Men sal dan die letteren elk besonder (apart) uyt snyden, en dan uytgesneeden hebbende, die wederom te vervoegen tot een woord, en van woorden tot spreuken en naamen. Want anders moet men doch 25 letteren eerst teykenen, en voor sich leggen, om naa te snyden, het welk meer en onseekerder werk is, als gedrukte letteren -sonder inkt naa te snyden: dewijl het bijnaa onmogelijk is, alle letteren in goede proportie naa te snyden. Hierin is gemak een çieraad.”

To van Waning-Mijnlieff