Line Huizenga en knipsels in Groningerland, Papyria 9

In het Nederlands Museum van Knipkunst in Schoonhoven was van 1 juni tm 13 juli 1997 de tentoonstelling “Knipsels uit Groningerland” te bekijken. Deze expositie werd georganiseerd naar aanleiding van de tentoonstelling “Groninger Keur” in het Goud-, Zilver- en Klokkenmuseum en maakte onderdeel uit van de manifestatie “Een Zomerse Honderddaagse”. In ons museum werden toen diverse exposities en verschillende presentaties gehouden en er was sprake van allerlei activiteiten [1]. “Knipsels uit Groningerland” was een verwijzing naar een artikel van Line Huizenga-Onnekes (“Knipsels in Groningerland”) dat in 1950 werd gepubliceerd in het tijdschrift Oud Nederland; we toonden op deze expositie Groningse knipsels uit eigen verzameling. Enige jaren later besteedden we ruime aandacht aan Huizenga-Onnekes in verband met het uitkomen van de door Atty Broer voor het museum geschreven brochure over ds. Jan de Bleyker (2001)[2]. Huizenga schreef in 1953 in het tijdschrift “De Speelwagen” al over deze 18de eeuwse predikant en papierknipper. En in onze monografie over Wiecher Lever (2010) kwam deze Groningse folkloriste natuurlijk aan bod vanwege haar vele contacten met Lever en hun jarenlange samenwerking, eind jaren veertig, begin jaren vijftig [3].

Wat dat laatste betreft, beiden hadden grote belangstelling voor volkskunst en bewaarde knipsels in Groningen en elders. Toch is Huizenga in Groningen vooral bekend als onderzoekster en publiciste van Groningse volksverhalen.

Eilina (Line) Johanna Huizenga-Onnekes (Vierhuizen 1883-Groningen 1956) was de dochter van Klaas Onnekes en Dievertje Brongers. Vader was hervormd predikant in Vierhuizen-Zoutkamp, daarom werd Line altijd “Dominees Lientje” genoemd. In 1909 trouwde zij met de landbouwer Jan Hendrik Huizenga uit Ten Boer. De “weem” (pastorie) en boerderij “t Lutje Waskhoes” onder Ten Boer hebben, zo schrijft Tjaard de Haan in een in memoriam [4], de sfeer van haar leven en denken bepaald: “…In dankbare herinnering zal zij blijven door het feit dat zij als een der allerbesten hier te lande de boer opgegaan is ter verzameling van het levende volksverhaal. Modern in haar werkwijze is haar aandacht voor de vertellers, onder wie dragers van het mondeling overgeleverde sprookje voorkomen zoals men ze tegenwoordig na toch maar weinig decenniën nergens meer op het Groninger platteland zal aantreffen. De jongeren benijden en bewonderen haar om het kostelijk volksgevoel dat zij in duizend bezoeken door het hele gewest heeft weten te vergaren… “. De Haan is wel zo eerlijk later in zijn stuk te vermelden dat natuurlijk niet iedere onderzoeker (waaronder hij zelf) zich altijd kon vinden in haar werkwijze en met name de interpretatie van de vele verzamelde gegevens.

Huizenga-Onnekes eerste publicatie in boekvorm waren de sprookjes van “Trijntje Soldaats”, alias huisnaaister Trijntje Wijbrands, tussen 1800 en 1804 aan haar betovergrootvader en diens broer verteld en door de laatste (Gerrit Azn. Arends) op papier gesteld. Het werd een mooie bibliofiele uitgave, mede door de prenten en initialen van Johan Dijkstra, een bekende Ploegschilder en latere kunstcriticus. Het boek werd in een oplage van 600 exemplaren in 1928 uitgegeven door uitgeverij P. Noordhoff te Groningen met zetwerk en layout van Hendrik Werkman, eveneens lid van de Ploeg. Het boekje telde 17 Groningse volksvertellingen.

  

 

Voor Trijntje Soldaats is de laatste jaren meer belangstelling ontstaan. Op 24 mei 2014 was in haar geboortedorp Ezinge zelfs een dorpsfeest met diverse activiteiten ter gelegenheid van haar 200ste sterfdag. Maar een verwijzing naar Huizenga-Onnekes ontbrak echter op die dag. Ook de bijdrage van Museum Wierdenland stelde teleur, men toonde slechts alleen een exemplaar van het boek op de museumbalie Meer recht werd de initiatiefheemster van de bijzondere uitgave gedaan in de publicatie “Trijntje Soldaats en de Torenstraat” (Bedum 2001),waarin ook de inhoud van de sprookjes wordt weergegeven. Huizenga-Onnekes ging na de uitgave van “Trijntje Soldaats” door met het verzamelen van volksverhalen wat leidde tot “Het boek van Minne Koning” in 1930. Verzorgd door dezelfde Ploegleden (Dijkstra en Werkman) en uitgeverij (Noordhoff). Dit boek heeft 23 verhalen. Beide uitgaven werden goed ontvangen en beschouwd als het beste typografische werk van Werkman, maar waren commercieel geen succes[5].

   

 

Het onderzoekswerk van Line werd in context geplaatst door Daniël Broersma in zijn proefschrift “Het wonderland achter de horizon. Groninger regionaal besef in nationaal verbands 1903-1963” (Assen 2005). In 2003 verscheen van de hand van de kunstenaars Coos Dieters en Carola Rombouts en nieuwe, eigentijdse versie van de boeken van Trijntje Soldaats en Minne Koning. De oplage was 100 exemplaren per boek. Als twee delen werden ze samengevoegd in een cassette.

Andere, door haar Huizenga samengestelde, werken zijn: “Groninger Volksverhalen” (1930) en “Het Menschelijk Leven in Groninger Land” (1939). Na de oorlog ging Line door met het verzamelen van volksverhalen, maar ze publiceerde ook verschillende artikelen over het onderwerp papierknipkunst [6]. Zo verschenen er in 1947 twee stukjes in het Groninger Dagblad (15 en 22 maart) en een artikel in Hobby (juni). Gevolgd door “Knipsels in Groningerland” in Oud Nederland en in 1953 een artikel over Jan de Bleyker in De Speelwagen. Ook kwam zij in contact met knipper Wiecher Lever die zich vanaf 1946 mocht verheugen in een steeds groeiende belangstelling voor zijn werk. Ook hij had grote belangstelling voor knipkunstenaars en heden en verleden. Lange tijd werkten zij min of meer samen met het doel een boek over knipkunst te schrijven, dat als titel “Knipkunst Oud en Nieuw”, waarvoor Lever nog in 1950 een knipsel voorde omslag maakte, zou krijgen. Maar deze samenwerking leidde uiteindelijk niet tot het gewenste resultaat. Uit de bewaarde correspondentie tussen beiden blijkt dat ze een verschillende opvatting over de inhoud van het boek hadden. Lever zag in die uitgave verder ook als een mogelijkheid zijn opvattingen over volkskunst en papierknippen als volkskunst te promoten. En hij had uitgesproken, niet al te positieve, opvattingen over het werk van diverse papierknippers/-sters en sommige museummedewerkers, Hil Bottema van het Nederlands Openluchtmuseum voorop. En juist met haar had Huizenga-Onnekes een goede relatie. Ook lukte het niet de uitgave gefinancierd te krijgen. Lever kwam in 1952 met een eigen, kleine uitgave onder de titel “Op nieuwe wijs, naar oude trant”, die hij later omvormde tot een losbladige lesmap (“Spelend Leren”). Een het boekje van zijn hand, waarvan het manuscript (1954) grotendeels is bewaard kwam echter niet uit. Dat geldt ook voor het boek van Huizenga dat inmiddels de titel “Juweeltjes van Knipkunst” had meegekregen. Het manuscript daarvan bleef echter wel bewaard en leverde voor nieuwe onderzoekers veel informatie op, hoewel te betreuren blijft dat het nooit, al is het maar in bescheiden vorm, is uitgegeven. Tjaard de Haan schrijft in zijn in memoriam niet voor niets: “Laat men zorgvuldig behoeden wat er in haar nalatenschap aanwezig is aan ongepubliceerd materiaal. Het komt mij voor, dat haar schoonste grafmonument zou zijn een verstandige keuze-in-boekvorm uit datgene wat in haar vier bundelingen niet is opgenomen “.

Het artikel “Over knipsels en schaduwbeelden” van het Groninger Dagblad is opgenomen in het plakboek dat Wiecher Lever bijhield in de periode 1946-1956. Later dat jaar (1947) verscheen het ook in Hobby [7]. Huizenga schrijft erin over de geschiedenis van de papierknipkunst in Nederland en noemt dan kunstenaars als Anna Maria van Schurman, Johanna Koerten, Neeltje Prijs, Elisabeth Rijberg, Gilles van Vliet, Willem Eigeman en Jan de Marker (is Jan Visscher van Urk). In haar eigen bezit zijn knipsels van Trijntje Hiddes Werda (die zij toeschrijft aan Helena Leen) en Wilhelm Müller. In verband met het werk van deze Duitse kunstenaar vermeldt zij ook werk van R. W. Huss uit de 17de eeuw en knipwerk van Hans Christiaan Andersen. Als eigentijdse knipkunstenaars noemt ze Gretha Zijl (een mooie dans om de Oranjeboom is op de voorpagina van het tijdschrift afgebeeld), Wiecher Lever, Geert Boswijck en Levers “leerlinge” Antje Pronk. Dit artikel in Hobby wordt gevolgd door stukjes die Lever schrijft over “Knipsels en hun vervaardiging” en “Knippen als volkskunst”. Hij gaat dan in op de praktische gang zaken bij het papierknippen.

Het artikel in Oud Nederland moet gezien worden als vervolg op het stukje in Hobby. Huizenga-Onnekes beschrijft hierin de reacties die zij op het eerste artikel heeft ontvangen. Zo wees mw. Weevers-de Graaff haar op het bestaan van knipster “nicht Schippers”, of wel Barbara de Graaff (1804-1884), geboren te Sommelsdijk, Catharina van de Graft had haar attent gemaakt op twee van haar artikelen in Historia (in 1948 volgde nog een derde artikel). Huizenga somt op welke knippers Van de Graft daarin behandelt: Van Schurman, Johanna Koerten, Elisabeth Rijberg, Geert van Vliet (moet zijn Gillis van Vliet), Steven Blankaart, Agnes Block, J. Kopper, Willem Eigeman en Cornelis Bavelaar. Van de Graft noemde ook Maria Elisabeth van den Brink (1824-1904) en dat maakt het voor Huizenga mogelijk haar werk te vergelijken met dat van Afina Annette Riekels (1825-1894). Zo belandt ze bij het echte onderwerp van haar artikel, de “Knipsels in Groningerland”.
Riekels zou het knippen van haar grootvader Willem Georg Nuitz, een Duitse arts die zich in Groningen had gevestigd, hebben geleerd. Van hem was er tot dan toe geen werk bekend, maar Line acht het mogelijk dat een reliëfknipsel in privébezit (mensen en paarden aan weerszijden van een boom met op de achtergrond een standaardmolen) aan Nuitz kan worden toegeschreven. Wij weten nu dat dit stuk moet zijn gemaakt door Pieter Reynders, van wie Huizenga in eigen bezit een knipwerk (sjees) had. Behalve het werk van Afina Riekels wordt uit eigen streek nog het werk van Eppo Brongers, onderwijzer te Thesinge (gem. Ten Boer) genoemd, namelijk een gedenkstuk ter herinnering aan de restauratie van de kerk van het dorp in 1786 en een geknipt en getekend, opengeslagen zangboek. Verder komt het werk van W. P. A. Roemelé (1791-1833), Huizenga schrijft over een huwelijksstuk (Busscher/Hopkes) uit 1806 aan de orde. Natuurlijk besteedt zij aandacht aan Geert Jager (1823-1916) een knippende arbeider uit Hellum in wiens werk Wiecher Lever sterk geïnteresseerd was. Zij noemt van hem enige knipsels en sluit af met het knipsel van de familie Gort dat in 1953 door Lever werd gekopieerd. Dit knipsel werd gemaakt door Theodoor Nieuwland, en niet door Gort, een Groningse schipper zelf zoals Lever veronderstelde.

Tijdens haar onderzoek naar het werk van Groningse en andere knippers ziet Line Huizenga een knipsel van ds. Jan de Bleyker bij de doopsgezinde predikant ds. Michiel Onnes in Veendam. Het is een prachtig huwelijksknipsel, gemaakt voor Pieter Koekebakker en Maartje Dirks Kok uit 1761. Van hem hoort ze dat De Bleyker knipwerk als dit maakte als bijverdienste, omdat zijn tractement als predikant/leraar niet toereikend was om in het onderhoud van zijn gezin te kunnen voorzien. Na de dood van ds. Onnes kocht de Amsterdamse antiquair Leo Bisterbosch dit kunstwerk. Over Jan de Bleyker schrijft Line enige jaren later (1953) een artikel in het tijdschrift De Speelwagen [8]. Bij de tekst zijn afgebeeld het portret van De Bleyker (geschilderd door Van Horstok) en twee knipsels, de huwelijksstukken Koekebakker/Kok en Berkhout/Verlaan.

Het knipkunstonderzoek van Line Huizenga-Onnekes vond plaats in een tijd van toegenomen belangstelling voor papierknipkunst. Niet alleen werd duidelijk dat het kunstige knippen nog steeds werd beoefend, ook werden nieuwe creatievelingen aangemoedigd hiermee aan het werk te gaan. Tentoonstellingen, beurzen, demonstraties en een behoorlijke publiciteit droegen daaraan bij, maar waarschijnlijk vooral toch de inspanningen van enige kunstzinnige voortrekkers zoals Hil Bottema (1913-1968), Irma Kerp (1900-1988) en niet te vergeten Wiecher Lever (1917-1981). Hun werk vond ook steun door de groeiende interesse voor de geschiedenis van de knipkunst, al is het te betreuren dat geplande publicaties als “Juweeltjes van knipkunst” (Huizenga), “Met het wonderschaartje” (Bottema) en “Volkskunst uit eigen land” (Lever) uiteindelijk niet werden uitgegeven, enige schrijvers van een in memoriam van Huizenga hebben aangedrongen op publicatie van door de Groningse folkloriste bijeengebrachte gegevens.

De Haan schrijft: “Mevrouw E. J. Huizenga-Onnekes ruste in vrede, na een leven van arbeid; na een leven ook van innerlijke strijd, waarbij zij echter met al haar nooit aflatende emotionaliteit telkens weer een goed houvast wist te vinden in de eeuwige grond aller dingen. Laat men zorgvuldig behoeden wat in haar nalatenschap aanwezig is aan ongepubliceerde materiaal. Het komt mij voor dat haar schoonste grafmonument zou zijn een verstandige keuze-in-boekvorm uit datgene wat in haar vier bundelingen niet is opgenomen “. Aan deze wens van De Haan is voldaan met een uitgave, samengesteld door Dr.J. A. Fijn van Draat, met de titel “Heksen- en Duivelsverhalen in Groningerland” in 1970 [9], maar met het onderwerp knipkunst, waarover dus een geheel manuscript is bewaard, is dit veel minder gebeurd. Het is ongeveer gebleven bij een lezing over Huizenga in 1986en de vermelding van gegevens in enige artikelen in publicaties en dat was het wel [10]. We wachten eigenlijk nog op een integrale uitgave van Huizenga’s boek over de geschiedenis van de Nederlandse knipkunst zodat een ieder kan beoordelen wat de cultuurhistorische waarde van haar werk op dit terrein nu echt is geweest. Voor haar bekendheid in Groningen en daarbuiten ook op dit gebied zou dat veel kunnen betekenen.

Door Henk van Ark

Noten

Afkortingen

  • Geknipt!: Joke en Jan Peter Verhave, Geknipt! Geschiedenis van de papierknipkunst in Nederland, Zutphen 2008.
  • Nieuwsbrief: Nieuwsbrief van het Nederlands Museum van Knipkunst en de Stichting W. Tj.Lever (1988-2008). (Alle artikelen door Henk van Ark, tenzij anders vermeld).
  • Van Ark, Henk van Ark, Wiecher Tjeert Lever (1917-1981). Een kunstenaarsleven in knipsels, Rasquert, 2008/2010.
  1. Nieuwsbrief “Museumnieuws”, jrg.l0 (1997), nummer 2, (p.2-3].
  2. Nieuwsbrief “Huizenga-Onnekes over knipsels en Jan de Bleyker”, jrg.14 (2001), [p. 9-10], nr.3, [p. 8-10]
  3. Van Ark, p. 51-53.
  4. Tjaard de Haan, “Mevrouw E.J.Huizenga-Onnekes”, in: Driemaandeljkse Bladen (1955-1956), p. 99-103. Zie ook: A.J.Scholte, “In memoriam Eilina Johanna Huizenga-Onnekes”, Groningse Volksalmanak, 1957, p. 6-9 en A.J.Scholte, “Eilina Johanna Huizenga-Onnekes (Vierhuizen, 19 maart 1883-Ten Boer, 21 april 1956),  Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1957, p.72-75.
  5. Mieke van der Wal, Johan Dijkstra (1896-1978), Zwolle 1996, p.143-146
  6. Geknipt!, “Line Huizenga-Onnekes, folkloriste”, p. 62-63; Van Ark, “Knipkunst als volkskunst”, p. 51-55; Joke Verhave/To van Waning, Line Huizinga en Hil Bottema, z.p.1986.
  7. Van Ark, p. 10-11; E. J. Huizenga-Onnekes, “Over knipsels en schaduwbeelden”, Hobby, jrg.1. (1947), p. 166-170.
  8. J. Huizenga-Onnekes, “Jan de Bleyker (1707-1783)”, De Speelwagen, jrg. 8, nr.10 (1953), p. 294-298.
  9. A. Fijn van Draat, Heksen-en Duivelsverhalen in Groningerland, verzameld door Mevr. E. J. Huizenga-Onnekes, Winschoten [1970].
  10. Zie noot 6.